De Zomercursus zonder Wilmots?
Eigenlijk is alles heel eenvoudig zo terechtgekomen. Maar hoogleraar is Wilmots natuurlijk ook geworden, geen uitgesproken kamergeleerde, daarvoor ziet Wilmots kennis, het doel van de geleerde, te veel als middel om te pakken te krijgen wat taal is, hoe de taal werkt in het geheel van onze natuurlijke omgeving. Wie zijn afscheidscollege heeft gehoord/gelezen, begrijpt de aantrekkingskracht van echt verwerkte kennis: geen trapezewerk maar stappen op de ontwikkelingstrap.
‘Als ik iets aan het bestuderen ben, of aan het lezen of schrijven ben, dan bestaat de rest niet meer. Die volledige concentratie geeft de energie aan wat volgt. Ontspanning is daarin een wezenlijk element om alles te kunnen geven.’
We bestellen een kopje koffie met wat lekkers. In de lawaaiige hal van een restaurant in Maastricht praten wij rustig verder. Het gaat over heel gewone dingen: het leren van Nederlands in al die landen waar Wilmots geweest is. Hij heeft zijn blauwe Prinz-Heinrich-Mütze op als een mevrouw op het station van Roosendaal hem vraagt naar een bepaalde trein. Hij loopt even mee naar het bord en legt haar uit waar ze naar toe moet. ‘Dank u wel. U hebt uw pet wel verdiend!’ Wilmots gniffelt tevreden. Zo moet het gaan: de vrager op de juiste rails zetten, ook in heel simpele situaties.
De Zomercursus moet blijven, maar hoe ga je dat, als je toch een keer opstapt, aanpakken?
‘Als ik volgend jaar 73 ben, heb ik tegen de universiteit gezegd, wil ik nog wel meewerken aan het programma, maar het netwerken eromheen, daarmee wil ik toch wel wat rustiger aan doen. Maar de mensen die ik ontmoet, zoals in de Orde van den Prince, vrágen mij of ze nog iets voor de Zomercursus kunnen doen. Zij organiseren dingen voor studenten, want zij weten hoe ik bezig ben. Ze vragen het niet alleen, ze doen het!’
Gebeurt dat in Nederland ook?
Wilmots zoekt naar zijn woorden. ‘Ik denk van niet. De Nederlanders vinden dit eh... te folkloristisch. Het doet Vlamingen wat als iemand uit Rusland komt en Nederlands wil spreken, en men helpt hem. In Nederland vraagt men: “Waarom spreek je nou Nederlands?”’
Jos Wilmots herinnert zich nog een bezoek aan Rolduc in Limburg: goed voorbereid aangekomen met zijn studenten Nederlands moest hij vernemen dat men alles in het Engels had voorbereid. ‘Maar het mag niet in het Engels,’ had hij geroepen. ‘Wij doen dat altijd,’ kreeg hij te horen. ‘Als u in het Engels begint,’ heeft hij toen boos gezegd, ‘neem ik de hele groep mee naar buiten en we gaan weg.’
We praten nog even door over dit bekende verschijnsel in Nederland en over de zorgelijke positie van het Nederlands op de universiteiten, met medewerking van de overheid. Maar klagen, we weten het, helpt in feite niet. Liefde voor de taal, erin leven met elkaar, dat helpt wel. En sprekers van andere talen willen zich dan graag bijvoegen, zoveel moge duidelijk zijn.