Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Nederlands van Nu
| |
[pagina 30]
| |
Een soort mensa, maar voor officieren, is de mess, verkort uit mess-room, want mess betekent oorspronkelijk ‘gerecht, spijs’. Zoals zoveel andere cultuurwoorden werd het woord in Engeland binnengebracht door de Normandiërs. Het Oudfranse mes, waaruit Frans mets ‘gerecht, schotel’, gaat terug op Latijn missum, verleden deelwoord van mittere (Fr. mettre). Een me(t)s is dus dat wat op tafel gezet is. Sommige gerechten kunnen wel eens een ratjetoe van je welste zijn en daardoor heeft mess in hedendaags Engels vooral de betekenis ‘warboel, rommelboel, rotzooi’ gekregen.
Een pretentieloos eethuis heet ook wel lunchroom. Het is natuurlijk een Engels woord, maar de Engelsen gebruiken het zelf niet meer, wel tearoom ‘theekamer’, teashop.
Een voor het Nederlands recent woord is bistro. Nicoline van der Sijs (Chronologisch woordenboek) vindt het voor het eerst in 1979, maar Koenen vermeldt het wel vijf jaar eerder. In haar Etymologisch woordenboek (Van Dale) schrijft zij dan ook voorzichtig ‘na 1950’. Maar ook in het Frans is het niet zo heel oud. Bistro dateert van 1884 en vanaf 1892 werd het ook bistrot geschreven. Over de herkomst van het woord zijn de etymologen het nog niet eens. Het zou bij voorbeeld een aanpassing zijn van Russisch bystro ‘snel’. De kozakken bezetten in 1814 Parijs. In de cabarets wilden ze natuurlijk vlug bediend worden en riepen ze ‘bystro’. Een mooi verhaal, maar dan zou het nog zeventig jaar hebben geduurd voor de Parijzenaars het woord overnamen. Anderen denken aan bistraud ‘kleine knecht’, een woord uit Poitou, dat is de streek rond Poitiers. Dat knechtje zou het hulpje van de wijnhandelaar zijn geweest, zodat het woord de betekenis ‘waard’ kreeg. Een andere poging is een verband met bistingo ‘kroeg’ (1848), ‘hotel voor zigeuners’ of met bastringue ‘volksbal, danstent’. Nog anderen verklaren het woord uit bistrouille, bistouille ‘alcoholische drank van slechte kwaliteit, slechte drank’. In België en Noord-Frankrijk is une bistouille een kop koffie met een scheut cognac. Zo zou bistro(t) een lokaal geweest zijn waar men slechte wijn dronk. Het woord bistouille voor ‘koffie met cognac erin’ werd in het West-Vlaams door volksetymologie biechtstoel.
Dat Russische bystro ‘snel’ brengt ons a.h.w. vanzelf bij het snelrestaurant, gewoonlijk een zelfbedieningsrestaurant met snelbuffet. Gewoonlijk is dat een hamburgertent, al staat dat woord nog niet in Van Dale. Wat in het Duits een Schnellimbiss heet, is bij ons een snackbar. Dat is natuurlijk Engels. Engels snack is een hapje, een vlugge maaltijd, van het werkwoord to snack ‘(met de tanden) pakken, snappen’. En dat is ten slotte het Middelnederlandse snacken ‘gretig happen’.
Met het woord buffet keren we terug naar een meubelstuk. Het buffet, Oudfrans bufet, was een meubel waarin tafelwerk en tafelgerei geborgen werden, een tafel of dientafel waarop wijn, gerechten, dessert gezet werden. Het woord werd daarna gebruikt voor de toonbank met tapkast in cafés. Eindelijk werd buffet datgene wat aan een buffet te krijgen is, spijs en drank, koud buffet of warm buffet. Aan een buffet bedienen de gasten zichzelf en dat noemen we een lopend buffet. De betekenis ‘lokaal waar je kunt eten’ kennen we in stationsbuffet, wat in Nederland restauratie heet. Het woord wordt meestal in verband gebracht met bouffer ‘zwellen’, maar dat semantische verband is lang niet duidelijk.
Een deel van een restaurant of een restaurant waar geroosterd vlees wordt opgediend, heet - alweer met een Engels woord - grillroom. Het Engelse grill ‘braadrooster’ gaat terug op Oudfrans grille, graille ‘rooster, tralie’ uit Latijn craticula ‘braadrooster’, een verkleinwoordje van cratis ‘vlechtwerk’. Dat roosteren doet me denken aan de Middelnederlandse braderie ‘gaarkeuken’, afgeleid van het woord braden. Kiliaan vertaalt braederije met ‘popina (sellariola)’, d.i. ‘gaarkeuken, kroeg’. Waarschijnlijk via ‘kermisachtig eetfestijn’ is het woord ‘kermisachtige straatverkoop’ gaan betekenen. Het woord was lange tijd Belgisch, maar het is even goed gebruikelijk in Nederland. Eigenlijk had het woord in modern Nederlands braderij moeten worden, een woordvorm die in Vlaanderen wel eens op aankondigingen voorkwam. Maar vermoedelijk werd dat Nederlandse woord in de huidige betekenis herontleend aan het Picardisch.
Tot slot wil ik nog een woord behandelen dat pas in het laatste kwarteeuw in het Nederlands binnengedrongen is, nl. catering. Het woord slaat op de levering van kant-en-klare maaltijden of buffetten voor vliegreizen, feesten en recepties. Het is afgeleid van het werkwoord to cater ‘eten verschaffen, maaltijden verzorgen’. Zoals zoveel Engelse woorden die met keuken te maken hebben, is het Normando-Picardisch, nl. acater ‘kopen’, Frans acheter. Het gaat terug op volkslatijn accaptare ‘aankopen’. Volgens het Etymologisch Woordenboek van het Nederlands I, 425 kwam het woord cater al in het Middelnederlands voor in 1297 met de betekenis ‘spijsbezorger, proviandmeester’ en het verwijst daarvoor naar het Corpus-Gysseling. Maar als we de bedoelde tekst opslaan, vinden we alleen Clais die Cater Pieter Voernouds sone. Cater is hier dus een toenaam, waaruit helemaal de betekenis ‘proviandmeester’ niet afgeleid kan worden. Voor mij is die Cater hier gewoon de bijnaam kater (Vgl. De Cat, de Hond(t)). Trouwens, als het Middelnederlands een werkwoord (a)cateren aan het Picardisch had ontleend, dan was het nomen agentis (a)cateerre geweest. |
|