Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdVan taalfrustratie naar taalemancipatie: een repliek op F. Debrabandere
| |
Misvattingen over taalverloedering en de verantwoordelijken daarvoorEen eerste stelling die Debrabandere hard tracht te maken, is dat er in Vlaanderen sprake is van taalverloedering: het Standaardnederlands dat vandaag in Vlaanderen gesproken wordt, haalt de door Debrabandere gehuldigde norm niet, en kan in het beste geval omschreven worden als ‘tussentaal’. Er bestaat voldoende wetenschappelijk onderzoek dat aantoont dat die stelling problematisch is. Als we het verzorgde taalgebruik in Vlaanderen vergelijken met de norm die Debrabandere aanhangt, namelijk het Standaardnederlands zoals dat in Nederland gesproken wordt, stellen we, in vergelijking met enkele decennia geleden, convergentie vast.Ga naar eindnoot2 Het Standaardnederlands van Nederland en dat van Vlaanderen groeien dus steeds meer naar elkaar toe. Men hoeft trouwens geen linguïst te zijn om dat vast te stellen: wie het Nederlands van de huidige generatie Vlaamse journalisten vergelijkt met het Nederlands dat 30 jaar geleden te horen was op radio en televisie, zal merken dat er zeer veel vooruitgang is geboekt. Die betere standaardtaalbeheersing blijft overigens niet beperkt tot de journalisten. In tegenstelling tot in 1952, het jaar waarin Frans Debrabandere z'n humaniora afrondde, weten West-Vlaamse scholieren op hun achttiende nu wel degelijk dat g en h verschillende klanken zijn. En in tegenstelling tot 30 jaar geleden slagen nu ook Vlamingen zonder een opleiding Nederlands er vaak in om de norm te halen. De Vlaamse taalnorm is de laatste decennia dus niet alleen beter gaan samenvallen met de Nederlandse; hij is bovendien ook gedemocratiseerd. Een tweede stelling die Debrabandere naar voren brengt, roept eveneens veel vraagtekens op. De huidige taalverloedering is volgens Debrabandere een ongunstig effect van mei '68 en die is mee op gang gebracht door de sociolinguïstiek en de variatielinguïstiek. Door de Vlaamse taalkundigen verantwoordelijk te stellen voor de huidige ontwikkelingen in het Vlaamse taallandschap, geeft Debrabandere blijk van een verkeerd begrip van wat taalwetenschap precies is. Voor | |
[pagina 26]
| |
de linguïst komt het erop aan om op een objectieve manier te beschrijven welke taalfenomenen zich in de maatschappij voordoen, zonder daar een waardeoordeel over te vellen of in te willen grijpen in de realiteit. Het behoort niet tot de kernopdracht van linguïsten om de gemiddelde Vlaming te bewegen tot een bepaald type taalgebruik, netzomin als men van politicologen en sociologen mag verwachten dat ze het huidige politieke landschap zullen veranderen, of van biologen en klimatologen dat ze de milieuvervuiling en het broeikaseffect zullen oplossen. Bovendien schat Debrabandere met zijn beschuldigende opmerkingen aan het adres van de Vlaamse sociolinguïsten en variatielinguïsten de impact van de taalkundigen op de maatschappij wel erg hoog in. Het merendeel van de taalgebruikers in Vlaanderen heeft geen enkele notie van de betekenis van sociolinguïstische termen als ‘varianten’ en ‘Belgisch-Nederlands’. Het is bijgevolg weinig waarschijnlijk dat hun gedrag ook maar de minste beïnvloeding ondervonden heeft vanuit de sociolinguïstische vakliteratuur. Hoogstens kan men enige invloed van de vakliteratuur vermoeden bij mensen die wel met die literatuur in aanraking komen, zoals de studenten Nederlands aan de verschillende Vlaamse universiteiten. Binnen de Vlaamse universitaire opleidingen Nederlands lijkt de houding tegenover de standaardtaal de jongste decennia echter niet radicaal veranderd: daar wordt in principe aansluiting gezocht bij de noordelijke norm. Studenten die tijdens examens Nederlandse Taalvaardigheid aan de Universiteit Gent woorden in de mond nemen als goesting, plezant, terug ‘weer’ en gans ‘heel’, om maar bij Debrabanderes voorbeelden te blijven, worden daarvoor in elk geval bestraft, zelfs door de variatielinguïsten en sociolinguïsten onder de docenten. Uiteraard leidt niet elke taalfout meteen tot een tekort voor het vak; taalbeheersing is immers meer dan correcte uitspraak, correct woordgebruik en correcte spelling, maar het standaardtaalgebruik van de gemiddelde afstuderende neerlandicus of neerlandica is vandaag de dag in Vlaanderen doorgaans correct, alle mogelijke beïnvloeding door de sociolinguïsten en variatielinguïsten onder de docenten ten spijt. | |
De gewijzigde positie van de standaardtaalBij Debrabanderes klaagzang zijn dus op zijn zachtst gezegd enkele kanttekeningen te plaatsen. Daarmee is niet gezegd dat de positie van de standaardtaal sinds de jaren '50 onveranderd is gebleven. Integendeel: recent zijn er, behalve de toenemende convergentie tussen Belgisch Nederlands en Nederlands Nederlands, een aantal ontwikkelingen waar te nemen, die zich in zekere zin ook elders in Europa lijken af te tekenen. Zo lijkt er een toenemende tolerantie te ontstaan aan Vlaamse kant tegenover bepaalde algemeen Belgische wendingen in het taalgebruik. Verder is vastgesteld dat de bereidheid om standaardtaal te spreken in bepaalde situaties afneemt. Dankzij de door Debrabandere zo verguisde sociolinguïstiek hebben we een vrij goed inzicht in die ontwikkelingen.
Het eerste fenomeen, de toegenomen tolerantie ten opzichte van het Belgische Nederlands, heeft te maken met een gewijzigd normbesef in Vlaanderen. Cruciaal voor een goed begrip van de situatie is het besef dat taalnormen niet ontstaan door tussenkomst van linguïsten, maar spontaan groeien in de gemeenschap van de taalgebruikers. Een standaardtaal is namelijk niets meer dan de verzameling taalbouwsels die door een meerderheid aan sprekers ervaren wordt als correct en verzorgd taalgebruik. Zo bestaat een woordenboek uit alle woorden die door de auteurs aangetroffen worden in een corpus van teksten die door taalgebruikers beschouwd worden als verzorgd Nederlands. Er is een evolutie in de manier waarop Vlamingen met de standaartaal in aanraking komen. Terwijl Vlamingen 30 jaar geleden de standaardtaal leerden met behulp van taalzuiveringswerken, schoolboeken en uitspraakoefeningen, is er nu met het zgn. ‘VRT-Nederlands’ een levende variëteit ontstaan waarnaar Vlaamse taalgebruikers zich kunnen richten, waarin veel taalgebruikers zich ook vlot kunnen uitdrukken, en die door de meerderheid van de Vlamingen bovendien ook als standaardtaal erkend wordt: in Vlaanderen heeft zich met andere woorden een eigen ‘spraakmakende gemeente’ ontwikkeld, die het zgn. ‘Belgisch-Nederlands’ hanteert. Dat Belgisch-Nederlands is allesbehalve ‘een amalgaam van dialect, gewestelijke taal, purismen, archaïsmen en vertaald Frans’, zoals Debrabandere zegt, maar de verzameling van taalbouwsels die gebruikt worden door Belgische sprekers van een verzorgde variëteit van het Nederlands. Tot nader order behoren woorden als amaai, goesting, gij en gans (‘heel’) niet tot die verzorgde, Belgische taalvariëteit. Wel lijkt er onder Vlamingen een consensus te leven dat ook bepaalde vooral in België gebruikte wendingen tot die Belgische standaard kunnen behoren. Vrijwel niemand in Vlaanderen heeft problemen met het gebruik van woorden als spuitwater, fruitsap, fluisterasfalt en pechstrook; in veel gevallen wordt het gebruik van de Noord-Nederlandse alternatieven (resp. spa rood, vruchtensap, ZOAB en vluchtstrook) zelfs als beduidend minder vlot ervaren. Taalintegrationisten, zoals Frans Debrabandere, betreuren wellicht dat er verschillen groeien tussen Belgisch en Nederlands Nederlands, maar aangezien België en Nederland grotendeels gescheiden taalgemeenschappen vormen, kan dat bezwaarlijk verrassend worden genoemd. Die verschillen blijven overigens ondergeschikt aan de convergerende tendens tussen het Nederlands dat men spreekt aan weerskanten van de rijksgrens, en worden, vooral op het vlak van de uitspraak, al langer erkend. Vergelijkbare ‘particularistische’ tendenzen als in Vlaanderen zijn zichtbaar in alle gebieden in Europa die hun standaardtaal uit het buitenland halen: zo is het Duits van Zwitsers en Oostenrijkers niet identiek aan dat van Duitsers, spreken Finse Zweedstaligen anders dan Zweedse Zweedstaligen en verschillen het Waalse en het Zwitserse Frans van het Frans | |
[pagina 27]
| |
dat in Frankrijk gesproken wordt. Eerder dan het gevolg van een ‘klein-Vlaamse’ reflex, vormt het ontstaan van een eigen spraakmakende gemeente in Vlaanderen het eindpunt van een normaal emancipatieproces, namelijk van een ontwikkeling bij de Vlamingen van tweederangstaalgebruikers tot ‘volwassen’ sprekers van het Nederlands.
Het ontstaan van een Belgische variëteit van het Nederlands mag niet verward worden met het oprukken van de zogenaamde ‘tussentaal’, ook wel ‘Verkavelingsvlaams’ of ‘Schoon Vlaams’ genoemd. Met die oprukkende tussentaal wordt het fenomeen bedoeld waarbij een groeiende groep mensen zich in steeds meer situaties bedient van een niet-standaardtalige taalvariëteit. De opmars van de tussentaal is onder meer zichtbaar in de media. Terwijl 30 jaar geleden nog vrijwel uitsluitend standaardtaal te horen was op radio en televisie, wordt tegenwoordig onder meer in praatprogramma's en soapseries in toenemende mate een informeler Nederlands aangewend. Die ontwikkeling wordt door de taalkundige goegemeente doorgaans sterk betreurd, maar de afnemende wil tot standaardtaalgebruik is bij nader inzicht geen exclusief Vlaams gegeven: ook in Nederland zijn geluiden te horen die het gebruik van al te informele taalvarieteiten in de media, zoals het bekende Poldernederlands, op de korrel nemen. En zelfs op de BBC wordt in bepaalde programma's steeds meer gebruikgemaakt van regionaal gekleurd en ander informeel Engels. Linguïsten verschillen op dit ogenblik van mening over de kwestie of die tendens in de richting van een frequenter gebruik van informeel Nederlands een bedreiging vormt voor de standaardtaal.Ga naar eindnoot3 In elk geval is vastgesteld dat ook in de media de hogere registers van de standaardtaal sterk vertegenwoordigd blijven. Alle berichten over ‘taalverloedering’ ten spijt, heeft ook verzorgd en correct taalgebruik dus zeker nog een plaats in zowel het Nederlandse als het Vlaamse taallandschap. | |
BesluitIn het licht van het voorgaande is de klacht van Frans Debrabandere over het echec van de ABN-actie in Vlaanderen maar moeilijk te begrijpen: in vergelijking met 30 jaar geleden is de taalnorm in Vlaanderen gedemocratiseerd, en stellen we bovendien vast dat het Vlaamse Nederlands spontaan naar het Nederlandse Nederlands toegroeit. Eerder dan zich te beroepen op normatieve publicaties of de noordelijke norm krampachtig na te volgen, haalt Vlaanderen zijn standaardtaal tegenwoordig bij het dagelijks hoorbare VRT-Nederlands. Daarbij behoudt de Vlaming zich het recht voor om aan die standaardtaal een eigen toets te geven. Taalfrustratie heeft met andere woorden plaatsgemaakt voor taalemancipatie. Dat er zich daardoor eigen, Belgische ontwikkelingen voordoen in het Nederlands, is niet meer dan een logisch gevolg van de uitbreiding van het aantal moedertaalsprekers van het Nederlands. |
|