Algemeen
Naar een nieuwe Benelux
S.W. Couwenberg
Nu het Benelux-verdrag van 1958, dat in 1960 in werking getreden is, binnen afzienbare tijd afloopt, staan de drie Benelux-landen voor de keuze dat verdrag op te zeggen, het ongewijzigd te laten doorlopen of een nieuw verdrag te sluiten met een nieuwe oriëntatie. Gezien de institutionele veranderingen die zich in de Belgische staatsstructuur sinds 1958 voltrokken hebben, is een ongewijzigde voortzetting van het verdrag niet langer een reële optie. Een eventuele opzegging ervan is dat evenmin, gezien het grote economische en politieke potentieel dat inmiddels in de Benelux voorhanden is, evenals een belangrijk netwerk van contacten dat vraagt om voortzetting en verdere intensivering.
De vraag is dus: hoe verder met de Benelux na 2010? Dat de Benelux een belangrijke functie kan en moet blijven vervullen, is ook het oordeel van het Comité van Ministers van de Benelux. Maar hoe die functie inhoud en vorm te geven na 2010? Daarover wordt nog te weinig serieus nagedacht en gediscussieerd.
In economisch opzicht is de Benelux door de Europese integratie grotendeels achterhaald. Wel valt nog het een en ander te doen aan verdieping van de eigen interne markt, intensivering van grensoverschrijdende samenwerking, eenmaking van het recht en overleg op het terrein van justitie, politie, immigratie en dergelijke, ook al gaat de Europese Unie zich met dat laatste nu ook intensiever bezighouden.
De vraag is uiteindelijk of wat nu nog rest aan taken, voldoende is voor een nieuw Benelux-verdrag.