Taal
Wandelen langs de taalgrens
Jehova spreekt ook Nederlands
Riemer Reinsma
Als je je ogen een beetje dichtknijpt en door je oogharen kijkt, loopt de Belgische taalgrens in een bijna rechte lijn van West naar Oost. Deze grens is uniek in de wereld: in 1963 is het verloop ervan wettelijk vastgelegd. Hij verdeelt België in twee gebieden die vrijwel hetzelfde oppervlak beslaan maar sterk in inwonertal verschillen. Hoe is het om aan de taalgrens te wonen? Riemer Reinsma wandelde de hele taalgrens af en doet hier verslag over de etappe van Wange (Vlaams-Brabant) naar Borlo (Limburg).
In Wange is bijna iedereen tweetalig, vertelt inwoonster Daisy Avermaete, die een prachtige vierkantshoeve als hotel exploiteert. Zijzelf is het ook, en dat komt goed uit, want enkele verre familieleden van haar kennen alleen maar Frans, en in het contact met die mensen is het Frans de voertaal. Frans spreekt ze ook als ze zaken doet met mensen aan de andere kant van de taalgrens. De meesten van hen verstaan wel Nederlands, maar Nederlands spreken doen ze zelden.
De taalgrens
Persoonlijke vrienden heeft Daisy in Wallonië niet. Net als veel andere Vlamingen koestert ze relatief warme gevoelens jegens de Walen: ‘die zijn gedienstiger en hartelijker dan Vlamingen’. Voor een Belgische burgeroorlog hoeven we dus, naar ik begrijp, niet te vrezen. ‘Mijn onderhoudsman komt van over de taalgrens. Ik spreek Frans met hem. Tja, hij is goed hè?’ zegt ze, zich half en half excuserend. Over de taaltoestanden in het naburige Vlaamse stadje Tienen is ze tevreden. ‘Het is hier veel beter dan dertig jaar geleden. Toen spraken de winkelmeisjes daar allemaal Frans.’
In Wange zie ik een Franstalig opschrift op de gevelsteen van een kerk. Het gebouw dateert van 1947. Was het dorp toen Franstalig? Dat is nauwelijks denkbaar, nog in 1942 had de Vlaamse hoogleraar H. Draye geconstateerd dat Wange Vlaams was. Wel is het zo dat het dorp van 1800 tot 1964 bij de provincie Luik hoorde - maar of dat het Frans verklaart? Het blijft vreemd.
Een zwarte, vervaarlijk uitziende hond schiet blaffend de weg over, mij achterna, maar wordt goddank teruggeroepen. Mijn angst belet me niet om nog snel even te
constateren dat dit in het Frans gebeurt:
- ‘Tu es folle?!?’
Weet ik meteen dat dat beest een teef is. Toch wel een handige taal, dat Frans.
In een snackbar wacht ik op mijn stoofvlees met friet. Een jonge man komt zonder groeten binnen en bestelt:
‘Two cola and ice cream’.
Benieuwd wat voor iemand dat is. Een Engelsman? De patatbakker gaat aan de slag en reikt alles over de toonbank aan.
Klant: ‘Combien?’
Aha, klant is een Franstalige die geen Nederlands kan of wil spreken, maar blijkbaar ook zijn Frans niet wil opdringen.
Eigenaar: ‘Twee euro vijftig’.
Klant betaalt. Eigenaar: ‘Dank u wel’.
Klant: ‘Au revoir’.
Eigenaar: ‘Dag meneer’.
In Neerwinden naderen mij twee schommelende madammekes. Ik hoor een flard van hun Franse gesprek en versta nog net de laatste woorden van de één, ‘.... la poubelle’. Onverhoeds richt zich nu de ander tot mij: ‘Mag ik u een klein folderken meegeven alstublieft?’ Aha, Jehovagetuigen. Ja, als het moet spreekt Jehova ook Nederlands.
Volgende pleisterplaats: Landen. Een onopvallend, nogal lelijk stadje, en belangrijk spoorwegknooppunt.