Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 109
(2005)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
CitatenJaap Engelsman, Bekende citaten uit het dagelijks taalgebruik, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004, 560 pp., ISBN 90 12 10521 8. Prijs: €39,90. Dit boek vertelt de geschiedenis van ruim 250 gevleugelde woorden, citaten en nepcitaten. Het gaat niet zozeer om spreekwoordachtige citaten vol levenswijsheid, maar om woorden, woordgroepen, kreten, titels die geschiedenis hebben gemaakt en mondgemeen zijn geworden. Engelsman vermeldt uiteraard aan wie elk citaat wordt toegeschreven, maar dat is lang niet altijd de echte auteur ervan. Hij gaat telkens na welke weg de zegswijze door de geschiedenis heen gevolgd heeft en wie er de primeur van heeft.
De gevleugelde woorden ‘Ik ben het niet eens met wat u zegt, maar ik sta met mijn leven in voor uw recht om het te zeggen’, werden in 2004 in Vlaanderen gretig aangehaald n.a.v. de veroordeling van het Vlaams Blok en op 9 februari 2002 zei Pim Fortuyn in een geruchtmakend interview: ‘Ik sta achter wat Voltaire zegt: ik kan uw mening nog zo abject vinden, maar ik zal uw recht verdedigen om die te uiten.’ Fortuyn vergiste zich met zijn toeschrijving, maar hij stond niet alleen. Telkens weer worden die woorden Voltaire in de mond gelegd, maar nergens zijn ze in zijn geschriften terug te vinden. Het verkeerde auteurschap werd de wereld in gestuurd door de Engelse Evelyn Beatrice Hall, die onder het pseudoniem Stephen G. Tallentyre in 1906 het boek The friends of Voltaire schreef. Daar liet zij Voltaire zeggen: ‘I disapprove of what you say, but I will defend to the death your right to say it.’
Om elk gevleugeld woord bouwt de auteur een boeiend verhaal op. Talloze citaten zijn cultuurhistorisch belangrijk. Dat onze wereld ‘de beste van alle mogelijke werelden’ is, werd in 1710 door Gottfried Wilhelm Leibniz beweerd in zijn Essais de théodicée sur la bonté de Dieu, la liberté de l'homme et l'origine du mal. Maar wereldberoemd werd de zin door de spotter Voltaire, die in 1759 in Candide, ou l'optimisme schreef: ‘dans ce meilleur des mondes possibles... ceux qui ont avancé que tout est bien ont dit une sottise.’ Andere woorden van dat soort zijn: Blut und Boden (blz. 79), Cogito ergo sum van Descartes (blz. 110), Credo quia absurdum (blz. 115), Eppur si muove van Galilei (blz. 129), Eigendom is diefstal van Proudhon 1840 (blz. 138), Eureka (blz. 151), God is dood van Nietzsche (blz. 182), Godsdienst is opium voor het volk naar Karl Marx in 1844 (blz. 185), Make love not war, toegeschreven aan Gershon Legman 1963 (blz. 276), Proletariërs aller landen, verenigt u uit 1847 (blz. 362).
De bijbel ontbreekt natuurlijk niet, met bv. Ben ik mijns broeders hoeder? (blz. 88) of IJdelheid der ijdelheden (blz. 217). Gekund hadden ook voor een handvol zilverlingen of waarom hebt gij mij verlaten? En aan de rooms-katholieke begrafenisliturgie beantwoordt het In paradisum (blz. 347). Maar waarom wordt dan ook niet Dies irae of Credo behandeld?
Uit de klassieke oudheid stammen een addertje onder het gras (blz. 25), brood en spelen, panem et circenses (blz. 89), miscere utile dulci (blz. 321), schitteren door afwezigheid, dat zijn oorsprong vindt bij Tacitus circa 100 (blz. 401), alea jacta est (blz. 439), veni, vidi, vici (blz. 457). Dat een storm in een glas water in Cicero's tijd al gangbaar was, blijkt uit die zijn tussenzinnetje ut dicitur ‘zoals gezegd wordt’ (blz. 430).
Uit de kunstgeschiedenis stammen l'art pour l'art uit het begin van de 19de eeuw (blz. 44) en ceci n'est pas une pipe van René Magritte uit 1929 (blz. 356).
Heel veel citaten zijn gewoon versregels, waarvan het gevleugelde karakter | |
[pagina 45]
| |
me niet altijd even duidelijk is, bv. Heeft aengebrand ook voetjes, moeder Aagt (1827) van A.C.W. Staring (blz. 23) of... gaat van au (1961) van Leo Vroman (blz. 48) of hebban olla vogala (blz. 197). Bekende regels zijn uiteraard: alles zoop en naaide van Remco Campert 1960 (blz. 30), to be or not to be van Shakespeare (blz. 54), En de boer, hij ploegde voort van J.W.F. Werumeus Buning 1935 (blz. 83), Denk' ich an Deutschland in der Nacht, dann bin ich um den Schlaf gebracht van Heinrich Heine 1843 (blz. 118), Dichtung und Wahrheit van J.W. Goethe 1811, Want tussen droom en daad staan wetten in de weg en praktische bezwaren van Willem Elsschot 1910/33 (blz. 132), l'enfer, c'est les autres van Jean-Paul Sartre 1944 (blz. 142), happy few van Shakespeare 1599 (blz. 194), himmelhoch jauchzend, zum Tode betrübt van Goethe 1788 (blz. 209), Jantje zag eens pruimen hangen... van H. van Alphen 1778 (blz. 229), Krinklende, winklende waterding van G. Gezelle uit 1858 (blz. 247), Alle Menschen werden Brüder van Friedrich Schiller 1803 (blz. 289) enz., enz. Soms is het een stokregel uit een lied, zoals Toen was geluk heel gewoon van Kees van Kooten uit 1972. Met dat lied had Gerard Cox toen een hit. Ook boektitels worden hier als citaten beschouwd: La condition humaine van André Malraux en Eddie du Perron 1933-34 (blz. 112), Eeuwig zingen de bossen van Annie Posthumus naar Trygve Gulbransson uit 1933 (blz. 136), Der Untergang des Abendlandes van Oswald Spengler uit 1918 (blz. 330), Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan van Louis Couperus 1905 (blz. 341) en ook Claus' Het verdriet (van België) heeft het al tot citaat gebracht. Een ophefmakende filmtitel was Una giornata particolare uit 1977 (blz. 179).
Ook reclameslogans worden bestudeerd: Even Apeldoorn bellen (blz. 40), Goed gedaan, jochie (blz. 187), En dan is er koffie uit 1968 (blz. 239). Ook say it with flowers uit 1917 heeft de wereld veroverd. Ik had hier het grapje verwacht van de buurman, eveneens bloemenhandelaar, die op zijn winkelpui het opschrift had aangebracht: ‘but say it with ours’. Leuk zijn woordspelingen, zoals de aandeelhouder wint uit 1954 naar de aanhouder wint. Het bekende motto van de Olympische spelen, nl. meedoen is belangrijker dan winnen, berust eigenlijk op een vrije interpretatie van de apostel Paulus, die eigenlijk vond dat winnen belangrijker is. Aardig is wel de feministische uitspraak Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets (blz. 489).
Gevleugelde woorden uit de politieke en militaire geschiedenis konden uiteraard niet ontbreken: Queen Elisabeth haar annus horribilis in 1992 (blz. 38), Kennedy's ich bin ein Berliner (blz. 64), Churchills blood, toil, tears and sweat (blz. 76), a bridge too far uit 1944 (blz. 91), Caesars ook gij, Brutus (blz. 92), de gang naar Canossa, naar Otto von Bismarcks uitspraak in de Rijksdag op 14 mei 1872: ‘Nach Canossa gehen wir nicht’, het fort Europa (blz. 164) en das gesunde Volksempfinden, een principe dat vanaf 1933 door het Duitse nationaal-socialisme gehuldigd werd.
Interessant is de geschiedenis van het ijzeren gordijn en de auteur wijdt er ook niet minder dan zeven bladzijden aan. De term is ongetwijfeld wereldberoemd geworden door Winston Churchill, die op 5 maart 1946 aan het Westminster College in Fulton (Missouri) een toespraak hield. Hij zei o.m.: ‘From Stettin in the Baltic to Triest in the Adriatic, an iron curtain has descended across the Continent.’ Maar hij was geenszins de eerste die deze woorden gebruikte. Op 2 mei 1945 had Johann Ludwig Graf Schwerin von Krosigk (1887-1977) en voor hem nog Joseph Goebbels op 22 februari 1945 over een dreigende eiserner Vorhang gesproken. In het Duitse propagandablad (Nederlandstalige versie) Signaal stond op blz. 2 van jaargang 1943 een artikel: Achter het ijzeren scherm (zie hierover: N. Maddens, ‘Hoe oud is het “IJzeren Gordijn”?’ in Wetenschappelijke Tijdingen 35 (1976), 31-32). Maar de woorden zijn nog ouder. In Geheime Mächte van W. Nicolai uit 1923 lezen we: ‘dass der feindliche Krieg im Kriegsfalle Deutschland wie mit einem Eisernen Vorhang von der Außenwelt abschließen werde’. En nog iets eerder, in 1920 nl., schreef Ethel Snowdon een reisreportage Through Bolshevikh Russia, waarin de volgende zin sprekend is: ‘We were behind the “iron curtain” at last.’
Bekende citaten is een schitterend boek, vol geschiedenis van woorden uit ons ‘dagelijks taalgebruik’.
Frans Debrabandere | |
Het Nederlands in woord en beeldJoke van Leeuwen, Waarom een buitenboordmotor eenzaam is. Stichting Ons Erfdeel, 2004, ISBN 90-7586270-9. Prijs: België €13,25 - Nederland €14,50 (gebonden) Het boek Waarom een buitenboordmotor eenzaam is, bestemd voor kinderen en andere mensen, gaat over de Nederlandse taal en verscheen in oktober 2004 in opdracht van de Stichting Ons Erfdeel, die het uitgeeft met de steun van de Nederlandse Taalunie.
Zowel de titel als de vrolijke oranje kaft (gekartonneerd, met leeslintje) doet vermoeden dat het een kinderboek is. Het wordt echter snel duidelijk dat met die ‘andere mensen’ volwassenen met belangstelling voor de Nederlandse taal worden bedoeld. De schrijfster Joke van Leeuwen, die bij het verschijnen van het boek liet weten dat zij op 96 bladzijden niet alles kwijt kan over onze taal, is er heel goed in geslaagd om op een mee- | |
[pagina 46]
| |
slepende manier veel te vertellen over het Nederlands. Ze voert de lezer op een weliswaar kinderlijk aandoende manier door onze taal - het boek is inderdaad zeer (voor)leesbaar voor kinderen - maar ze doet dat zo geraffineerd, dat ook de volwassen lezer er veel plezier aan beleeft. Het zal mij dus niet verbazen als Waarom een buitenboordmotor eenzaam is op den duur een plaatsje krijgt op de volwassen boekenplank. Want, werd Fabeltjeskrant destijds ook niet geschreven voor kinderen (en wellicht andere mensen)? Dit boek begint in de tijd dat er nog geen enkele taal bestond en onze verre voorouders de eerste woorden vormden, terwijl eigenlijk niemand weet hoe die eerste woorden moeten hebben geklonken. Na de klanken komt het alfabet aan bod en de auteur legt uit waarom we geen zeventigduizend letters hebben en vertelt terloops hoe op een eiland bij Papoea-Nieuw-Guinea een taal bestaat die aan elf letters genoeg heeft. Ze heeft het ook uitvoerig over de oertaal waaruit het Nederlands is ontstaan en hoe het Gotisch verdween. | |
HagelslagHet bekende krabbeltje in het Oudnederlands ‘Hebban olla vogala nestas hagunnan hinase hic enda thu uuat unbidan uue nu’, ontbreekt niet, noch de verklaring en de herkomst ervan. Er staat ‘alle vogels zijn nesten begonnen behalve jij en ik wat wachten we nu. Deze oeroude zin is volgens de auteur niet afkomstig van een monnik maar van een vrouw, die gewoon graag een gezinnetje wilde beginnen. Het minder bekende Gotische zinnetje ‘qemun fuglos jah fretun pata’ waarin vogels kwamen en iets opaten wordt ook toegelicht. Het gaat hier om het werkwoord ‘fretun’, dat veel weg heeft van het huidige en wat minder fatsoenlijke ‘vreten’. We weten het wel, maar toch is het leuk om te lezen dat een taal niet altijd hetzelfde blijft. Zo was het ooit goed om stout te zijn, toen stout nog dapper betekende. En ooit moet het vreemd hebben geklonken als je zei dat je hagelslag op je brood wilde of dat je je kamer ging ophemelen. De ontdekkingstocht door het Nederlands gaat via het ontstaan van klanken en woorden naar het Oudnederlands tot het hedendaagse Nederlands dat vandaag in Nederland en Vlaanderen, in Suriname, op Aruba en de Nederlandse Antillen wordt gesproken. Daartussen zit dan weer het Middelnederlands dat tussen 1150 en 1500 werd gesproken en dat door heel veel mensen niet kon worden gelezen of geschreven. De scheiding van de Nederlanden, onze verwarrende werkwoorden, woordenboeken, gepaarde rijmen, spellingsproblemen en ‘rare regels’ die nu en dan veranderen: alles passeert de revue in het boek voor kinderen en andere mensen. | |
KostelijkDe auteur, die het boek ook van tekeningen voorzag, schrijft op een uitnodigende manier hoe de vertalers van de Statenbijbel de taal ‘vercieren ende verrijken’ maar hoe ze ook de taal eenvoudiger probeerden te maken. Het woord ‘du’ werd afgeschaft en in plaats daarvan werd ‘ghij’ gebruikt. De vertalers gebruikten woorden als ‘schoon’ en ‘kostelijk’, woorden die in Vlaanderen nog exact hetzelfde kunnen betekenen als toen, maar die intussen ook een andere betekenis krijgen, namelijk ‘niet vuil’ en ‘heel grappig’. Elke verandering in de taal, elke uitleg wordt door de auteur niet alleen geïllustreerd met een leuk plaatje maar vaak met aan aardig voorbeeld. Woorden met ‘ae’ en ‘ue’ raakten op een gegeven moment verouderd, terwijl ze nu weer gebruikt worden om deftig te doen. Heel wat flatgebouwen in Nederland hebben tegenwoordig een naam die eindigt op ‘-staete.’ ‘Je gaet er een beetje raer van praeten’, aldus de auteur. Er is aandacht voor woorden uit de zeventiende eeuw die niet meer in zwang zijn, zoals ‘opbobberen’ voor ‘tevoorschijn komen’ en ‘dreuts’ voor ‘onvriendelijk’. Er is aandacht voor gezegden en achternamen, voor woorden uit het Noorden en uit het Zuiden. Aan het eind van het boek is er nog veel te lezen over het Nederlandse woordencircus. Want met woorden kun je spelen, dat weten we al eeuwen. Toch blijft het leuk om er weer eens over te lezen. | |
AllochtonenDe auteur laat in haar Verantwoording ook weten dat ze dit boek niet had kunnen schrijven zonder eerst een heleboel andere boeken te lezen. We zijn er blij om. Het boek is een aanrader en, zoals eerder gezegd, echt niet uitsluitend geschikt voor kinderen, maar zeker voor andere mensen. Die andere mensen kunnen bijvoorbeeld allochtonen zijn die een cursus inburgeren volgen. Of bijvoorbeeld ouders die graag willen dat hun kinderen het Nederlands begrijpen zonder zichzelf daarover hoofdbrekens te hoeven maken. Waarom een buitenboordmotor eenzaam is, kan worden besteld bij de Stichting Ons Erfdeel via www.onserfdeel.nl en www.onserfdeel.be.
Pauline Beernink | |
Frans-VlaamsHugo Ryckeboer, Frans-Vlaams - Taal in stad en land, Lannoo, Tielt, 2004, 138 pp., ISBN 90 209 5856 9. Prijs: €12,50. Van 2002 tot 2004 zijn bij Sdu twintig delen van de reeks ‘Taal in stad en | |
[pagina 47]
| |
land’ verschenen, die telkens een dialect in Nederland behandelen. Onderhavig boekje is een van de zeven delen die bij Lannoo verschijnen over dialecten in de zuidelijke Nederlanden. We kunnen in dit tijdschrift moeilijk alle 27 delen bespreken, maar Frans-Vlaanderen verdient toch wel een uitzondering. Het Vlaamse dialect in Frankrijk vertoont door zijn periferische ligging en zijn eeuwenlange isolering alle kenmerken van een relictgebied, omdat er woorden en woordvormen bewaard zijn die elders verloren gegaan zijn. Door de annexatie en inlijving in een Franse staat is vooral de woordenschat sterk aangetast, maar bovendien is het Vlaams er door de Franse centralistische taalpolitiek in zijn bestaan bedreigd. Alleen oude mensen spreken het nog. Maar dat werd voor vijftig jaar eigenlijk ook al gezegd.
Een eerste hoofdstukje (blz. 20-39) schetst de externe geschiedenis van het Nederlands in Noord-Frankrijk. Het is de treurige verfransingsgeschiedenis van een gebied dat zich nog ver ten westen van het zogenaamde Frans-Vlaanderen uitstrekt. Kales en Bonen (Boulogne) waren in de 13de eeuw nog Diets en Sint-Omaars is nog lang daarna Vlaams gebleven. De volgende hoofdstukken behandelen de klanken (blz. 40-60), de spraakkunst (blz. 61-82) en de woordenschat (blz. 84-106) van het West-Vlaamse dialect in Frankrijk, dat ik - zoals Gezelle - node Frans-Vlaams noem. Want eigenlijk is het West-Vlaams. Natuurlijk zijn er verschillen, zoals er verschillen zijn tussen Oostends en Kortrijks. Maar de verschillen tussen Kortrijks en Poperings zijn groter dan die tussen Poperings en het Vlamsj van over de schreve. Typisch West-Vlaams zijn bv. de tweeledige negatie (die de auteur m.i. ten onrechte ‘dubbele negatie’ noemt) en het ontbreken van inversie in zinnen met aanloop: alle vuuf voet den triek is weg. Minder gewoon is de volgende constructie, die blijkbaar in de Belgische Westhoek op haar retour is. In het Nederlands combineren we gaan, zitten, lopen, staan met te + infinitief. Maar een zin als hij staat daar te schilderen luidt daar: e stòòt dòòr en sjchilderen. De Bo (blz. 263) beschrijft de constructie hij lag en slapen nog en plaatst ze naast de frequentere hij lag en sliep. Weijnen (Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis, 1971, 110) constateert ze al in het Middelnederlands: dan sittet convent ende knaghen... Ook in het Duits kunnen deze werkwoorden niet gecombineerd worden met zu en infinitief.
In een vijfde kapitteltje gaat het over taalcontact (blz. 107-124). Maar ook wat dat betreft, zijn de verschillen met het West-Vlaams alleen van kwantitatieve aard. De teksten op blz. 115 en 116-117, waarin naar gelang van de gesprekssituatie van Frans op Vlaams en omgekeerd wordt overgeschakeld, doen me sterk denken aan de gesprekken van mijn Kortrijkse moeder met haar vriendinnen op koffievisite (ca. 1940-1960). Heel wat van de Franse woorden die H.R. typisch noemt voor Frans-Vlaanderen, zijn of waren ook gebruikelijk in West-Vlaanderen: pays, folie, compagnon, entwa parteklier. Voor Wallonië bv. heb ik in mijn dialect dikwijls het woord de Walepays horen gebruiken. De meeste Franse zinsverbindende bijwoorden (blz. 123-124) komen ook in het West-Vlaams (en zelfs daarbuiten) voor: tandis que, après tout, donc, par contre, justement, surtout, n'importe, d'ailleurs, voilà, soit, bref, malgré, grace. Door de vernederlandsing van het openbare leven in Vlaanderen zijn sommige van die woorden wel aan het verdwijnen, wat in Frankrijk natuurlijk niet het geval is. Ik ben ervan overtuigd dat de taaltoestand in Frans-Vlaanderen omstreeks 1900 nauwelijks verschilde van die in West-Vlaanderen. Als toegift krijgen we (blz. 125-131) enkele dialectteksten en een vrij uitvoerige en nuttige literatuurlijst (blz. 132-137). Het is een aardig boekje, dat in een notendop de essentie weergeeft van de taalgeschiedenis en de taal van dorpen en steden, die ooit even (West-)Vlaams waren als Ieper, Brugge en Kortrijk. Een aanrader voor alle lezers van Nederlands van Nu en Neerlandia.
Frans Debrabandere | |
Prisma-handboek voor schriftelijk taalgebruikTon de Vries, Communicatiewijzer - Handboek voor schriftelijk taalgebruik, Het Spectrum, Utrecht, 2004, 556 pp., ISBN 90 274 9575 0. Prijs: €34,50. De Communicatiewijzer van Ton de Vries is een handboek dat ik met veel bewondering doorgenomen heb. Dit werk is inderdaad ‘een praktische vraagbaak voor iedereen die zich bezighoudt met schriftelijke communicatie’, zoals ons in het ‘Woord vooraf’ en op het achterplat wordt medegedeeld. ‘Schriftelijke communicatie’ wordt echter buitengewoon ruim opgevat. Een verbluffend aantal vormen van deze activiteit komt in dit boek aan bod, niet alleen het schrijven van allerlei soorten brieven, waarbij ook direct mailing, sollicitatiebrieven, ambtelijke brieven, relatiebrieven, maar ook enquêteren, rapporteren, notuleren, interne berichtgeving, elektronische berichtgeving - het werk is up-to-date - zakelijk adverteren, schrijven naar de pers en journalistiek schrijven.
Het boek bestaat uit vier delen: correct schriftelijk communiceren, correct | |
[pagina 48]
| |
spellen, correct formuleren en correct vormgeven. In dit herhaald gebruik van het woord ‘correct’ in de titels van deze vier delen is de doelstelling vervat van de aanpak van de auteur: duidelijk maken wat je bij schriftelijke communicatie wél en wat je daarin niet moet doen.
In het eerste deel komen, na een inleidende paragraaf, de diverse genres aan bod, met een sterk op de praktijk gerichte aanpak en veel ‘echt’ ogende voorbeelden. Het tweede deel behandelt - na een introductie over de basisregels van de spelling, het Groene Boekje, hulpmiddelen, taal en internet - de voornaamste knelpunten van de spelling op dit moment, waarbij ook de leestekens wijselijk niet onbesproken worden gelaten. Het is frappant hoeveel detailkwesties ter sprake komen, bv. op het gebied van afkortingen, het plaatsen van haakjes, het gebruiken van getallen, codes en eenheden, het aaneenschrijven van woorden. Ik heb antwoord gekregen op menige vraag waar ik mij op deze gebieden voordien meer dan eens het hoofd over heb gebroken, niet het minst omdat goede raad niet te vinden was.
Deel drie gaat over correct formuleren, schreef ik al. Vooral in dit deel zien we onmiskenbaar waar De Vries heen wil. Hij onthoudt zich van allerlei bespiegelingen over aantrekkelijkheid van taalgebruik, maar streeft naar het bereiken van een soort waterdichtheid in taalhantering op grond van duidelijke regelgeving. Zijn boek heeft dan ook iets encyclopedisch, wat je terugvindt in een zeer uitgebreid zakelijk register. Deze praktische aanpak zie je ook heel duidelijk in deel vier, over correct vormgeven. Wanneer het gaat over de inhoudsopgave bv. wordt er niets gezegd over de inhoudelijke samenhang van hoofdstuk- resp. paragraaf-titels, ook niet in de voorafgaande delen trouwens, maar krijg je perfecte informatie over de technische verzorging daarvan. De Vries houdt zich aan zijn opzet en komt daarmee nog altijd tot 556 bladzijden. Het is een boek uit één stuk.
Vlaamse lezers vinden het misschien jammer dat in het werk veel Nederlandse personen, namen en situaties aan bod komen, hoewel er ook naar Vlaamse varianten verwezen wordt. Ik heb er echter alle begrip voor dat men zich bij voorkeur beweegt op het gebied dat men door en door beheerst. Er staat trouwens zo veel in deze Communicatiewijzer dat het in feite niet uitmaakt of je je nu wat meer in het noorden of wat meer in het zuiden van ons taalgebied bevindt. Je moet dit handboek gewoon gebruiken. Je kunt er zelfs in grasduinen, want je otdekt zeker allerlei dingen die je nog niet wist. Ik ben tenminste enthousiast.
Alex Wethlij |
|