| |
| |
| |
Taalgeschiedenis
Over de taal van J.B.C. Verlooy (3)
Joop van der Horst
Dit is het derde en laatste artikel van deze reeks. De eerste twee artikelen verschenen vorig jaar in nummer 3, p. 36-37 en nummer 4, p. 28-30.
Anne Frank schijnt eens geschreven te hebben: ‘Het zijn wij allen die de oorlog willen en aanvaarden.’ Een bijzondere en ongewone zin. Ongewoon omdat de volgorde ‘Wij allen zijn het die...’ veel vaker gebruikt wordt. Maar juist door de lichtjes ongewone volgorde blijft zo'n zin je bij. Ik geloof niet dat iemand Anne van een taalfout zal willen beschuldigen.
Op zoek naar de volgorde ‘Het zijn wij...’ is er op het internet heel wat te vinden. Bijvoorbeeld:
‘Het zijn wij die bewegen.’
‘Het zijn wij, de luisteraars, ieder voor zich, die de stemmen uit de radio een lichaam geven.’
‘Het is niet Viruly die “oud is geworden”, het zijn wij, die teruggevallen zijn in de oude verdwazing.’
‘We zijn wezens van Licht en Liefde, en het zijn wij die onszelf deze ervaringen gegund hebben.’
‘God geeft elke generatie de wijsheid en vaardigheid die nodig is voor de voorliggende taken, maar het zijn wij die de moed en de vastbeslotenheid moeten hebben om (...).’
Dezelfde volgorde komt trouwens ook met andere voornaamwoorden voor:
‘Het zijn zij die de plek in moeten nemen van de politici van nu.’
‘Het was hij die aan zijn zoon exotische verhalen vertelde van mannen die de Yangtze opvoeren en van bruggen doken om Chinese prinsessen van de verdrinkingsdood te redden.’
‘Het is hij die deze tekst noteert, maar het is Aiwass, volgens Crowley een buitenmenselijke intelligentie, die hem dit boek dicteert.’
Is daar iets mee mis? Ik denk van niet. Maar de zaak wordt wel ingewikkelder als ik erbij vertel dat bovenstaande voorbeelden (en nog veel meer) weliswaar allemaal op Nederlandse sites aangetroffen zijn, maar dat een royale meerderheid van alle treffers toch op Belgische sites te vinden is. Ik heb ze niet geteld, maar ik schat dat er zeker drie of vier keer zoveel Belgische voorbeelden te vinden zijn als Nederlandse. Vlamingen gebruiken ‘Het zijn wij die...’, ‘Het zijn zij die...’ enz. veel vaker dan Nederlanders.
Opnieuw de vraag: is daar iets mis mee? Volgens sommigen is dit inderdaad niet goed. De volgorde ‘Het was hij die...’ wordt afgekeurd door bijvoorbeeld Theissen en Debrabandere in hun Woordenboek voor correct taalgebruik (3e druk 2004; zie onder het). Ze verbeteren dat in: ‘Hij was het die...’. Wat moeten we daarvan denken? Aan de ene kant gaat het om een volgorde die in het hele taalgebied mogelijk is; aan de andere kant de hogere frequentie ervan in België: het is aannemelijk dat het Frans daar ‘voor iets tussen zit’. Overigens is mij niet bekend om welke reden Theissen en Debrabandere deze volgorde afkeuren. Franse invloed kan een argument geweest zijn; maar het kan ook zijn dat ze de modale schrijver afraden om al te bijzondere volgordes te gebruiken. In ieder geval: het voorbeeld toont in een notendop hoe moeilijk het is ‘Franse invloed’ in concrete gevallen aan te wijzen.
Bladzij 39 uit Verlooys ‘Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden.’
| |
| |
| |
J.B.C. Verlooy (1746-1797)
Verlooy, de schrijver van de beroemde Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden (1788) schreef:
‘Het zyn wy, die door onz' aloude dapperheyd en liefde van den vrydom (...) in 't herzedigen van 't verwildert mensdom wel den eersten naem verdienen.’
Fout? Zoveel is zeker dat Jan-Frans Willems, die in 1824 citeert uit Verlooy zijn Verhandeling, dit ‘verbetert’ in ‘Wij zijn het die...’. En zo wordt ook Verlooys:
‘Het zyn zy die hier meest de secretarissen en Pedagogen zyn der groote, onze journalisten, onze gazettiers.’
door J.F. Willems veranderd in ‘Zij zijn het die...’. Franse invloed bij Verlooy? 't Kan zijn. Maar evengoed kan Verlooy een volgorde gebruiken die honderden Nederlanders ook wel eens af en toe, en zonder Franse invloed, gebruiken. Als van te voren vaststond dat Verlooys taal zwaar onder Franse invloeden gebukt ging, dan hebben we hier wellicht een voorbeeld. Maar dat staat nu juist te bewijzen. In zijn hele Verhandeling komen hoegenaamd geen Franse woorden voor. De volgorde ‘Het zijn wij die...’ is voorlopig niet zo'n sterk voorbeeld om Verlooy een door Franse invloeden bedorven stijl te verwijten.
| |
De 18de eeuw
De vraag of Verlooy goed of slecht schreef, en of zijn taal wel of geen Franse invloeden vertoont, is op zichzelf van weinig belang. Wat deert ons een schrijver van meer dan tweehonderd jaar geleden? Verlooy wordt pas interessant als je bedenkt dat hij meer dan eens genoemd is als typisch voor alle Vlaamse schrijvers van de 18de eeuw. In die 18de eeuw was het Nederlands in België (eigenlijk: de Oostenrijkse Nederlanden) in slechte staat. Dat is de gangbare mening. Maar er zijn aanwijzingen dat die gangbare mening op z'n minst enige nuancering vergt, en wellicht zelfs grotendeels onjuist is. Hoe kunnen we dat onderzoeken? Wel, bijvoorbeeld door eens te gaan kijken naar een voorbeeld van dat ‘slechte 18de-eeuwse Nederlands’. Door een gelukkig toeval kunnen we een beetje nagaan wat men in de 19de eeuw slecht vond aan Verlooys taal. Jan-Frans Willems citeert, in een van zijn boeken, anno 1824, veel uit de Verhandeling. Maar hij ‘verbetert’ de zinnen. Daaruit kunnen we zien wat althans Willems niet goed vond. Een van de zaken die Willems verandert, is de volgorde ‘Het zijn wij die...’. Het valt te vrezen dat hij het dagboek van Anne Frank evenmin ongemoeid gelaten zou hebben.
In twee voorgaande artikelen in Nederlands van Nu heb ik onderzocht hoe het gesteld is met Verlooys woordenschat. Daar blijkt weinig of niets op aan te merken. Geen Franse woorden, en zelfs een zekere neiging tot purisme. Nu is het tijd om eens naar zijn grammatica te kijken. En het eerste voorbeeld dat we hier gaven, is al vast geen sterk voorbeeld van ‘taalverval’.
| |
Ons voornemen van naar de kerk te gaan
Maar er is meer. Sedert de 16de eeuw zien we in onze taal zinnen als:
‘dat se vresen van berispt te worden’
‘(hij) is (...) oock zeker van 'tghehoopte te verkryghen’
‘insghelyx de hope van ghewin met bedrogh te bekomen’
Zinnen dus met van + te + werkwoord. Overal, zowel in het Noorden als in het Zuiden. In de 17de eeuw wordt deze constructie erg populair, en in de 18de eeuw krioelt het ervan. Tegen het einde van de 19de eeuw is het succes voorbij. Men stapt over op andere constructies, zoals ‘de vrees berispt te worden’ en ‘de vrees om berispt te worden’. Tegenwoordig kom je ze weinig meer tegen. Behalve in België, waar ze nog geregeld voorkomen, en afgekeurd worden omdat ze ‘Frans’ zouden zijn. Zijn ze ‘Frans’? Dat staat te bezien. Er is inderdaad wel beweerd dat opkomst en succes van deze constructie aan Franse invloed toegeschreven moeten worden. Maar dat is voor het noordelijke Nederlands van de 16de en 17de eeuw eigenlijk niet zo waarschijnlijk. Ondertussen kan het langer voortbestaan van de constructie in het Zuiden in onze dagen natuurlijk wel mede beïnvloed zijn door het Frans. Niemand kan het zeggen. Maar heel zeker is, dat als Verlooy in 1788 schrijft:
‘het is aen eenen Nederlander onmogelyk van in eenige konsten de fransche t'overtreffen’,
zijn zin in geen enkel opzicht afwijkt van wat op dat moment ook in Amsterdam, Groningen, Den Haag of Arnhem gangbaar is.
Niks mee te maken, moet Jan-Frans Willems in 1824 gedacht hebben; we verbeteren dit tot:
‘het is aen eenen Nederlander volstrekt onmogelyk in eenige kunsten de Franschen te overtreffen.’
Dat volstrekt heeft Willems er maar op eigen houtje tussen gestopt; daar willen we het nu niet over hebben. Interessanter is zijn ‘verbetering’ om van te schrappen. Het zegt iets over de 19de-eeuwse vrees voor Franse invloeden, terechte of onterechte vrees, maar over Verlooys 18de-eeuwse Nederlands is daarmee niets gezegd.
| |
| |
| |
Het en is niet noodig
Wat Willems ook aanpast, is de tweeledige ontkenning. Verlooy schreef:
‘Het en is niet noodig dit te bewyzen.’
‘(...) dat ons niets schoon nog groot en dunkt, of 't moet van Vrankryk zyn.’
Dat en wordt geschrapt. Mogelijk was het anno 1824 hier en daar al een beetje ouderwets. Toch moet Willems het in zijn dagen veel gehoord hebben. Het is zelfs momenteel nog lang niet helemaal verdwenen. In de Middeleeuwen gebruikte het hele taalgebied (en trouwens ook het Engels en het Duits) zo'n ontkenning met en of ne + niet. Tegen het einde van de Middelnederlandse periode begint dat en af en toe achterwege te blijven. Eerst een doodenkele keer, en allengs wat vaker. In het Hollandse Nederlands van de 17de eeuw wordt het al ouderwets gevonden, ook al komt het dan nog volop voor. Bredero schreef bijvoorbeeld:
‘(Het schip) en was met ballast niet ghelaan.’
Ook de hele 18de eeuw zijn er, in het noordelijke Nederlands, nog heel wat voorbeelden te vinden. Zelfs wel tot in de 19de en 20ste eeuw. In het Zuiden gebeurt hetzelfde: en valt weg, maar iets later, of langzamer. Hoe de toestand in de 18de eeuw in het Zuiden precies was, is niet bekend; maar gezien de voorgeschiedenis en het nu nog steeds bestaan van tweeledige ontkenningen in allerlei dialecten, mogen we gerust aannemen dat ze in 1788 nog veel voorkwamen. Misschien net niet in Willems' dialect. Of misschien heeft Willems in 1824 veel naar het noordelijke Nederlands gekeken. Wie zal het zeggen? Maar Verlooy schreef in 1788 zeer zeker een keurig soort zuidelijk Nederlands, met tweeledige ontkenningen.
| |
Minder als
En dan is er nog de kwestie van groter dan en groter als. Evenmin een duidelijke kwestie. De grote lijn in de ontwikkeling is als volgt. In het middeleeuwse Nederlands was het groter dan. Vanaf de 16de eeuw duikt her en der ook wel groter als op. Aanvankelijk werd dat zeker niet afgekeurd. Het is zelfs de vraag of het opgemerkt werd. Van Vondel is bekend dat hij, op latere leeftijd, voorkeur had voor groter dan. Bij herdrukken van vroeger werk veranderde hij wel eens zijn eigen tekst, en verving groter als door groter dan. Intussen nam het gebruik van groter als almaar toe. Als grammatici zich er niet mee waren gaan bemoeien, was wellicht dan in de loop van de eeuwen geruisloos vervangen door als. Maar zeker in de 19de en 20ste eeuw is groter dan door normatieve taalkundigen welhaast verheven tot sjibbolet van beschaafde taal. Dat heeft de ontwikkeling naar als afgeremd; overigens zonder als te kunnen uitbannen, zoals iedereen dagelijks kan vaststellen.
De vraag is nu: hoe stonden de zaken er in 1788 voor? Dat valt te zeggen. De verbreiding van groter als was intussen ver voortgeschreden. Voor velen was groter als de enige manier van zeggen geworden. Terwijl de strenge afkeuring ervan pas van later datum is. Vondelbewonderaars konden weten dat hun idool liever groter dan zag; maar er werd op de scholen nog niets over geleerd. Dan moet het ons ook niet verwonderen dat J.B.C. Verlooy zonder gewetensbezwaren schreef:
‘zyn-wy dan iet minder als andere natiën?’
‘jae nu nog meer als ooit.’
En het zal u intussen ook niet verwonderen dat Jan-Frans Willems, bij het citeren van Verlooy in 1824, er steeds meer dan, minder dan enz. van maakte. Taalverloedering bij Verlooy? Dat zou toch wel een erg onrechtvaardig oordeel zijn. Men mag Verlooy geen eisen stellen die pas later geformuleerd werden. Hij schreef zoals iedereen in zijn dagen schreef, en zoals trouwens ook zeer vele noorderlingen schreven, zich niet bewust van wat 20ste-eeuwse schoolmeesters tot heilig geloofsartikel zouden verheffen.
| |
Besluit
Jan-Frans Willems' verbeteringen, anno 1824, op drie bladzijden uit Verlooys Verhandeling van 1788, zijn talrijk. Veel te talrijk om ze hier allemaal te bespreken. Er zijn trouwens ook aperte ‘verslechteringen’, maar die bewaren we voor een andere keer. Onze conclusie is dat Willems met een erg 19de-eeuwse bril naar Verlooy keek. En dat hij zich daarbij waarschijnlijk nogal liet leiden door het noordelijke Nederlands. En per saldo dat er op het taalgebruik van Verlooy eigenlijk weinig aan te merken is. Dat is, op grammaticaal vlak, dus min of meer dezelfde conclusie als die we eerder konden trekken omtrent Verlooys woordenschat. Dat viel ook te verwachten. Invloed van een andere taal doet zich meestal eerst in de woordenschat gelden, en pas later in de grammatica. Terwijl de woordenschat weinig aangetast is, is grammaticale beïnvloeding niet zo waarschijnlijk.
Uiteraard is hiermee nog helemaal niets gezegd over Verlooys tijdgenoten, of over ‘het’ zuidelijke Nederlands van de 18de eeuw. Theoretisch blijft het mogelijk dat alle andere zuidelijke schrijvers van de 18de eeuw beroerd schreven, en dat hun taal er treurig aan toe was. Het enige dat we met zekerheid kunnen stellen, is dat het voorbeeld dat men van die slechte toestand graag geeft (Verlooy), niet klopt. Verlooy schreef helemaal niet zo slecht. Waarmee toch onze twijfel aan de algemene stelling danig versterkt is.
Misschien denkt u: niet alleen die Verlooy kan me weinig schelen, maar die hele 18de eeuw interesseert me niet.
| |
| |
Ouwe koek. Voer voor filologen. Maar dan hebt u nog niet helemaal begrepen waarom ik erover begonnen ben. Ik denk namelijk dat de zaak een hoogst actuele relevantie heeft. In de 19de eeuw, en meer nog in de 20ste eeuw, heeft Vlaanderen gekozen voor aansluiting bij het noordelijke Nederlands. Het Noorden was de norm. Dat was een taalpolitieke keuze. Een van de sterkste argumenten voor die keuze was altijd: we moeten wel de norm in het Noorden zoeken, want we hebben zelf geen standaardtaal, geen norm, geen taaltraditie, niks; kijk maar naar de 17de en de 18de eeuw. Het sombere beeld van de taaltoestand in de 18de eeuw had een duidelijke taalpolitieke strekking: het is bij ons een puinhoop, laten we ons heil in het Noorden zoeken.
Ik beweer niet dat de Vlaming op dit punt 200 jaar lang bedrogen is, want daarvoor weet ik nog niet genoeg. Maar de argumentatie was toch, heel voorzichtig gezegd, niet waterdicht. Wel, ik denk dat dat ‘goed om weten’ is, als momenteel de discussie weer oplaait of en in hoeverre het noordelijke Nederlands de norm moet zijn.
| |
Literatuur
Van der Horst (2004) |
J.M. van der Horst, ‘Over de taal van J.B.C. Verlooy (1)’, Neerlandia/Nederlands van nu 52 (2004), afl. 3, 36-37. Idem, ‘Over de taal van J.B.C. Verlooy (2)’, Neerlandia/Nederlands van nu 52 (2004), afl. 4, 28-30. |
Verlooy (1788) |
Jan Baptist Chrysostomus Verlooy, Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden, (1788), ed. J. Smeyers & J. Van den Broeck, Den Haag 1979. |
Willems (1819-1824) |
J.F. Willems, Verhandeling over de Nederduytsche tael- en letterkunde, opzigtelyk de zuydelyke provintien der Nederlanden, I Antwerpen 1819, II Antwerpen 1820-1824. |
|
|