| |
| |
| |
In de kijker
In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.
| |
Taaladvies in Vlaanderen
Tot voor kort waren de meeste Vlaamse taaladviseurs uiterst rechtlijnig [...]. Hun ideaal was - om het met enige overdrijving te zeggen - dat je aan iemands taalgebruik niet kunt merken dat hij geen Nederlander is. Een uitzondering werd alleen gemaakt voor zogenoemde institutionele termen, zoals schepen (‘wethouder’) en vluchtmisdrijf (‘het doorrijden na het veroorzaken van een ongeval’). De voorstanders van deze richting waren in de regel verschrikkelijk goed van alle finesses in de naslagwerken op de hoogte en lieten geen enkele regionale afwijking passeren. Het hout waar 10 voor taal-winnaars uit gesneden zijn.
Een bekende voorman van deze preciezen was Willy Penninckx. Een jaar of tien geleden kwam ik hem weer eens tegen op een bijeenkomst die de plaatselijke computerwinkel had georganiseerd om een nieuw Microsoft-product aan de man te brengen. Vier jongemannen gaven technische uiteenzettingen en beantwoordden vragen uit het publiek. Toen we na afloop samen naar de parkeerplaats liepen, luchtte hij zijn hart. Zijn levenswerk was eigenlijk overbodig geworden; dat was hem weer eens gebleken door die vier jonge Vlamingen. Hun manier van spreken was spontaan en daardoor verre van orthodox, maar het publiek was er heel tevreden mee. De communicatie was perfect. ‘Ze hebben me niet meer nodig’, was zijn triestige conclusie.
Inderdaad, er was iets aan het veranderen. Tegenwoordig horen we steeds vaker de stem van een nieuwe generatie Vlaamse taaladviseurs, die vinden dat honderd procent uniformiteit nergens voor nodig is. Ook binnen andere taalgebieden heb je tenslotte gewestelijke verschillen. Zuid-Italiaans is anders dan Noord-Italiaans en hetzelfde geldt voor het Frans, Duits en Engels, dus waarom geen formeel onderscheid tussen Zuid-Nederlands en Noord-Nederlands (of, zoals sommigen liever zeggen, Belgisch Nederlands en Nederlands Nederlands)? Misschien een gezond idee, maar voor de goedwillende leek wordt de zaak er zo niet eenvoudiger op. Van de vele typisch Belgische woorden en uitdrukkingen die in omloop zijn, wordt nu een deel goedgekeurd, maar andere blijven ongewenst, bijvoorbeeld autostrade (‘auto(snel)weg’). Die laatste zijn dus ‘fout’. Op die manier krijg je drie soorten taal: Standaardnederlands, aanvaardbare Belgische varianten en afraders.
(uit: Harry Cohen, ‘Gaat Vlaanderen een eigen weg? - De emancipatie van het Belgisch Nederlands’. In: Onze Taal, jg. 73 (2004), nr. 9, p. 234-236)
| |
Aanspreekvormen in de Nieuwe Bijbelvertaling
Ook in een andere kwestie die zich bij het vertalen voordeed, sluit de NBV [Nieuwe Bijbelvertaling] aan bij de taalontwikkeling: de vraag of er moet worden aangesproken met u, jij of gij. De talen waarin de bijbelboeken geschreven zijn, het Hebreeuws, het Aramees en het Grieks, maken geen onderscheid tussen een vertrouwelijke vorm en een beleefdheidsvorm in het persoonlijk voornaamwoord van de tweede persoon. In het Nederlands is dat onderscheid er wél en moet er dus altijd gekozen worden. Voor deze keuzes is er geen groen boekje met richtlijnen. Tutoyeren of vousvoyeren is meer een kwestie van cultuur dan van taal; aanspreekvormen veranderen steeds en er zijn regionale verschillen.
Afgesproken is dat de NBV zowel de verhouding tussen mensen als de situatie waarin ze met elkaar spreken meeweegt om te bepalen of er getutoyeerd of gevousvoyeerd wordt. Ook deze afspraken zijn in de loop van het vertaalproject veranderd, onder meer omdat er herhaaldelijk commentaar van meelezers was op een te veelvuldig gebruik van je, jij en jullie. Onbekenden spreken elkaar in de NBV nu aan met ‘u’, vrienden en bekenden zeggen ‘je’ tegen elkaar, tegen hogergeplaatsten wordt ‘u’ gezegd en tegen lagergeplaatsten ‘je’. Gij, dat in oudere bijbelvertalingen ook frequent als beleefdheidsvorm gebruikt wordt, bleef in deze afspraken buiten beschouwing als archaïsch of regionaal, in ieder geval niet Algemeen Nederlands.
(uit: Clazien Verheul, ‘Hij of zij? U of Gij? En hoe heet God eigenlijk?’. In: Onze Taal, jg. 73 (2004), nr. 10, p. 260-262)
| |
Welke taal moet je in Brussel spreken?
Wat spreek je waar in Brussel?
Ik zou zeker niet durven te zeggen: alles overal. Er bestaat ongetwijfeld, ook vandaag nog, de neiging om in situaties waar je niet van tevoren weet wat de taal van de ander is, onmiddellijk Frans te spreken. Meer dan eens gebeurt het dat de ene Vlaming een hele tijd Frans
| |
| |
aan het praten is met een andere Vlaming eer ze allebei ontdekken hoe belachelijk ze zichzelf aan het maken zijn. Anderzijds wordt impliciet de regel gehanteerd: je praat wat je wilt met wie je wilt.
In winkels huldig ik de voor de hand liggende regel: de klant is koning. Dit wil zeggen dat ik er bijna altijd het Nederlands gebruik. Tot zowat 1980 echter lag dat niet zo voor de hand. Het was meestal zelfs onmogelijk. Soms werd je afgeblaft, soms werd je uitgelachen, soms werd je eenvoudigweg genegeerd. Er waren wel winkeliers die je te woord stonden in je eigen taal, maar zij waren veeleer de uitzonderingen. Vandaag is de handelaar die weigert Nederlands te spreken de uitzondering. Iets vaker tref je iemand die de taal echt niet kent. Die mensen verontschuldigen zich dan vaak, maar één uitvlucht die je steeds vaker begint te horen, is toch nogal goedkoop: je suis Français(e). Alsof Fransen te dom zouden zijn om talen te leren. De algemene regel is: hoe duurder de winkel, hoe meer tweetaligheid, hoe meer meertaligheid ook. De Brusselse winkelier weet maar al te goed dat de tijd van arm Vlaanderen voorbij is. In Brussel, zoals overal, spreekt men de taal van het geld. Buitenlanders staan soms versteld wanneer ze in een Brusselse supermarkt een verkoopstertje drie, vier talen horen spreken. Zulke meisjes hebben vaak zelf niet in de gaten hoe uitzonderlijk hun dagelijkse prestatie aan de kassa eigenlijk is. Zij zijn belangrijker voor de Europese gedachte dan alle Europese commissarissen. Zij begrijpen waar het in de hoofdstad van Europa werkelijk om gaat.
In Brussel is het twee- of meertalige gezin in opmars. De meeste gezinnen zijn nog wel eentalig, maar hun aantal slinkt zienderogen. Volgens het jongste sociologische onderzoek van de Vrije Universiteit Brussel wordt in net iets meer dan de helft van de gezinnen uitsluitend Frans gesproken, in tien procent uitsluitend Nederlands, nog eens tien procent van de gezinnen spreekt Nederlands en een andere taal, in dertig procent van de gezinnen spreekt men andere talen, waarvan het Frans er één kan zijn. Ik gebruik afgeronde cijfers. Franstalige instanties hebben moeite om die nieuwe veeltaligheid te aanvaarden. Zo schrijft de commissaris-generaal van de Franse gemeenschap Wallonië-Brussel in een officieel stuk dat negen op tien Brusselaars Franstalig zijn. Zelfs als hij - met hulp van het Vlaams Blok - alle buitenlanders de stad uit zou gooien, haalt hij dat cijfer nog niet. En hij is van één leugen niet doodgevallen. In dezelfde tekst beweert hij ijskoud dat de naam Brussel Keltisch is en betekent la lande de la chapelle, de heide van de kapel. Ik zou dat Keltisch wel eens willen zien. Je moet, commissaris-generaal van de Franse Gemeenschap zijnde, een uitgestrekt heidelandschap vol onzin uit je duim zuigen als je de waarheid wilt verbergen.
(uit: Geert van Istendael, ‘Het woord taal heeft geen enkelvoud - De talen van Brussel’. In: Ons Erfdeel, jg. 47 (2004), nr. 4, p. 521-529)
| |
Tanken
Bij het tankstation [...] is er op het benzinepistool een reclame te zien voor een energiedrank. Red Buil, het kleinste tankstation. Oftewel: energie tanken. Die uitdrukking wordt ook gebruikt voor ‘uitrusten’, oftewel: even bijtanken, wat we al langer kennen. Om energie te tanken kun je op vakantie, bij voorkeur naar een land waar je zon kunt tanken. Om de nieuwe energiestromen een gezonde en duurzame basis te geven is het verstandig vitamines te tanken, bijvoorbeeld door veel vers fruit te eten.
Marco tanken kan ook. Da's een bezigheid van een fan die een concert van Marco Borsato bezoekt. Op deze wijze moet het ook mogelijk zijn om Hans te tanken (als je Hans Teeuwen bezoekt), Karel te tanken (bij een tentoonstelling van Karel Appel) en Quentin te tanken, bij het kijken naar Tarantino-films. Dit alles valt onder de noemer cultuur tanken.
De culturele sector heeft zelf het tanken overigens ook ontdekt, maar gebruikt om de sponsor te bedanken een andere Engelse term, die ook naar benzine ruikt: fueled by. Zoals de bandcompetitie Metal Bash, fueled by Jägermeister. Fueled by Heineken, powered by Yorin FM is daarop een variant.
Van Jägermeister en Heineken moet een mens niet te veel tanken. Zeker niet als je nog moet rijden.
(uit: Jaap Stiemer, ‘Tanken, nu ook voor mensen’. In: Vakblad Taal, jg. 2 (2004), nr. 9, p. 8)
| |
Het Nederlands in Suriname
De geleidelijke vernederlandsing van Suriname is een gevolg van het onderwijs, dat in de Surinaamse geschiedenis een grote rol heeft gespeeld. Al in 1876 werd in Suriname leerplicht voor kinderen tussen de zeven en twaalf jaar ingevoerd. De eerste inspecteur van het onderwijs was dr. H.D. Benjamins, die van 1876 tot 1910 in functie was en een niet te onderschatten invloed uitgeoefend. Fanatiek trok hij ten strijde tegen het Sranan Tongo, toen nog Neger-Engels geheten, en vóór het Nederlands dat alleen de taal van de Nederlandse bestuurders en een kleine inheemse elite was. [ ...] Het later opgekomen Surinaamse nationalisme heeft de vernederlandsing door het onderwijs niet positief beoordeeld. Ook vanuit Nederland is vaak sympathie getoond voor pogingen het Sranan Tongo een grotere invloed te doen krijgen. Nog meer, en radicaler, hebben Nederlandse taalgeleerden ervoor gepleit om de geleidelijk groeiende eigen Surinaamse varianten van het Nederlands te doen uitgroeien tot een standaardtaal: de gevolgen van deze pleidooien zijn beperkt gebleven.
| |
| |
De emancipatie van de Aziatische contractarbeiders heeft het proces van vernederlandsing bevorderd. Hindoestanen en Javanen ervoeren het Sranan Tongo als de taal van de Creolen. De achterstand die zij aanvankelijk op het gebied van kennis van het Nederlands hadden hebben zij in de loop der jaren weggewerkt. Zo groeide Suriname steeds meer toe naar Nederlandstaligheid en dit proces was in volle gang toen in 1975 het land onafhankelijk werd [ ...].
Vooral in Nederland, maar ook wel in Suriname, werd toen gezegd dat de onafhankelijkheid pas compleet zou zijn wanneer in Suriname het Nederlands zou verdwijnen. De vraag was echter wat dan de Surinaamse nationale taal moest worden. [ ...] Warme pleidooien voor het Nederlands werden niet gevoerd. Niet door de Surinaamse neerlandici, onder wie enkele fanatieke voorstanders van het Sranan Tongo te vinden waren. Niet door Nederland, waar een gevoel van ‘politieke correctheid’ maakte dat men eerder bepleitte het Nederlands in Suriname af te schaffen. [ ...]
[Uit de resultaten van een cultuur-sociologisch onderzoek naar de taalsituatie in Suriname, die op 22 oktober 2002 gepubliceerd werden in het Surinaamse dagblad ‘De Ware Tijd’,] bleek dat op de vraag welke taal de ondervraagden het meest spraken 67,9% van de scholieren antwoordde dat dit het Nederlands was. Bij de volwassenen was dit 58,1%. Als best gesproken taal onder de scholieren scoorde het Nederlands nog hoger, nl. 70,7%. bij de volwassenen was dit weer 58,1%. [ ...] Van de ondervraagden toonde 87,6% van de scholieren zich tevreden met het Nederlands als officiële taal, tegenover 83,9% bij de volwassenen.
(uit: G.W. van der Meiden, ‘Suriname een Nederlandstalig land’. In: Over taal, jg. 43 (2004), nr. 4, p. 78-80)
| |
Het Engels van docenten en studenten
Hoe is het [ ...] gesteld met het Engels van de buitenlandse studenten én van de Vlaamse (of Nederlandse) docenten? Wat de buitenlandse studenten betreft: het niveau is vaak ondermaats. Ik bedoel hiermee dat ze onvoldoende Engels kennen om behoorlijk te functioneren in een academische context, ondanks allerlei certificaten en andere ‘bewijzen’ van hun taalkennis. Noodgedwongen worden er aan onze universiteiten remediërende cursussen Engels georganiseerd voor mensen die dat in theorie niet nodig hebben. De Vlaamse studenten scoren gewoonlijk heel wat beter op dat vlak.
Een specifieke probleemgroep zijn de buitenlandse studenten die (een deel van) hun curriculum in het Engels doorlopen hebben. Het betreft hier vaak (semi-)native speakers, bijvoorbeeld uit het Indische subcontinent. Het Engels van deze studenten wordt vaak niet begrepen door Nederlandstalige en andere gebruikers van het Engels. Voor alle duidelijkheid: de problemen zitten niet enkel op het vlak van de uitspraak, maar ook op het vlak van de geschreven taal, die in het beste geval ‘ongrammaticaal’ te noemen is. En dan zeg ik nog niets over culturele verschillen die doorwerken in hun Engels (bijvoorbeeld voor wat academische conventies betreft).
Vlaamse en Nederlandse academici kennen over het algemeen behoorlijk Engels, maar vaak niet zo goed als ze zelf denken. Ik heb meer dan eens Engelse teksten van Nederlandstaligen gezien die ik alleen begrijp omdat ik Nederlands ken. Ook voor wat de gesproken taal betreft, kom je allerlei polder- en andere variaties van het Engels tegen. Op zich heb ik niets tegen eenvoudige taal, integendeel zelfs, maar die taal moet dan wel voor iedereen begrijpbaar zijn. Ik weet niet of Polderengels de geschikte taal is in een per definitie internationale academische context.
(uit: Frank Van Splunder, ‘Cursus Engels voor docenten’. In: De Standaard, 04-10-2004, p. 46)
| |
De zwarte woordenlijst
Sinds kort bestaat De zwarte woordenlijst. Dit lexicon van taalmisbruik heeft volgens de auteurs vooral ‘een signaleringsfunctie, maar zeker ook een waarschuwingsfunctie’. Bannen dus, al die gebakkenluchtwoorden! Het boekje is allerminst bedoeld om jonge managers een handje te helpen bij het verwerven van het oh zo onontbeerlijke jargon, al kan het daar natuurlijk óók voor gebruikt worden ...
Vage moeilijke woorden zijn bij de overheid en in het bedrijfsleven schering en inslag geworden. Zo spuiten ambtenaren en politici graag mist, omdat ze niet alles ineens prijs willen geven en graag een slag om de arm houden; managers (in spe) willen zichzelf dan weer groter voordoen dan ze in werkelijkheid zijn. Maar die opblaastaal wordt, me dunkt, in beide gevallen vooral gebruikt omdat mensen nu eenmaal graag het gevoel krijgen bij een bepaalde groep te behoren.
Dat laatste heb ik aan den lijve ondervonden. Tot ongeveer een decennium geleden gaf ik Nederlandse rechtstaal aan studenten van de tweede kandidatuur Rechten. Ik verwonderde me er elk jaar weer over hoe snel de studenten zich het juridische jargon - en dan vooral de pertinente fouten ervan - eigen maakten (en hoe moeilijk ze het hadden om bepaalde dingen daarna weer af te leren ...). Maar toen ik bijna tien jaar geleden in de ambtenarij terechtkwam, constateerde ik dat ik zelf op korte termijn woorden als implementatie, benchmarking, proactief en outsourcen in de mond nam, woorden die alle in de zwarte woordenlijst verdiend een plaatsje hebben verworven. Die neiging probeer ik nu overigens al jaren te onderdrukken.
(uit: Kristien Spillebeen, ‘Een gitzwarte woordenlijst’. In: Ad Rem - Tijdschrift voor zakelijke communicatie, jg. 18 (2004), nr. 5, p. 1)
| |
| |
| |
Mooiste Duitse woord
NRCHANDELSBLAD
Het woord ‘Habseligkeiten’ is gisteren door een jury van taalspecialisten aangewezen als het mooiste woord uit de Duitse taal. [ ...] Bijna 23.000 mensen uit 111 landen reageerden op de oproep van de Goethe-instituten en een raad voor de Duitse taal om het mooiste Duitse woord te kiezen. Uit de inzendingen koos de organisatie 95 woorden, die vervolgens werden voorgelegd aan een jury, onder andere bestaande uit de zanger Herbert Grönemeyer, de schrijver Uwe Timm en Jutta Limbach, de voorzitster van de Goethe-instituten. Op de tweede plaats eindigde het woord ‘Geborgenheit’, het werkwoord ‘lieben’ eindigde op plaats drie en ‘Augenblick’ op plaats vier. Op de vijfde plaats eindigde het woord ‘Rhabarbermarmelade’ omdat het zo mooi klinkt en omdat de inzender zich helemaal op zijn gemak voelt als hij op zondagochtend tegen zijn geliefde kan zeggen: ‘Barbara, reich mir doch bitte die Rhabarbermarmelade.’ De ranglijst van meest genoemde woorden vervolgde met ‘Gemütlichkeit’ en ‘Sehnsucht’. Onder de toptien bevonden zich ook ‘Heimat’ en ‘Frieden’. Kinderen kozen in een aparte categorie het woord Libelle, onder andere omdat het woord zo eenvoudig uit te spreken is. Onder Amerikanen was ‘Gemütlichkeit’ favoriet, de meeste Nederlanders kozen voor ‘Fingerspitzengefühl’.
(uit: ‘Mooiste Duitse woord gekozen’. In: NRC Handelsblad, 25-10-2004, p. 5)
|
|