Nederlands van Nu
Jaargang 52 - december 2004
Engels als taal van wetenschap: terug in de geschiedenis?
Dick Wortel
In het Leidse universiteitsblad Mare (34, 17 juni 2004) liet prof. Jan de Jonge, de decaan van de faculteit Godgeleerdheid, zich ontvallen: ‘Bij ons is een Nederlands artikel één punt, een artikel in het Engels, Frans of Duits drie, een Nederlands boek vijf en een Engels, Frans of Duits boek vijftien punten’.
De laatste jaren worden er namelijk, zo staat in Mare, heel veel artikelen geschreven door de Leidse wetenschappers. Publicaties leveren punten op die een grote rol spelen in het ‘meten’ van de wetenschappelijke prestaties van een universitaire medewerker. ‘Je kunt natuurlijk korte artikelen in het Engels schrijven, waardoor het totaal uitkomt boven de monografie. Je moet vooral niet te weinig publiceren, maar over het gewicht wordt niet gesproken’, merkt De Jonge op.
Het schrijven van een boek of een artikel in het Nederlands is met dit puntensysteem pure tijdverspilling. Om vijf punten te krijgen bijgeschreven voor twee jaar werk besteed aan het schrijven van een boek in het Nederlands, dat is natuurlijk zonde van tijd. In een buitenlandse taal (lees: Engels) levert hetzelfde boek of artikel al driemaal zoveel punten op. Artikelen over onderwerpen uit de Nederlandse taal- en letterkunde of uit de vaderlandse geschiedenis verschijnen in de toekomst in het Engels. Engelstalige artikelen zullen vrijwel nooit in een Nederlandse vertaling worden gepubliceerd, dus door leken niet worden gelezen. De wetenschappers willen wel in het Nederlands schrijven - graag zelfs, want zij beheersen het Nederlands beter dan het Engels, laat staan het Frans of Duits - maar zullen dat niet doen. Publiceren in de Nederlandse taal wordt in dit puntensysteem sterk ontmoedigd door de universiteiten.
Wanneer de universiteit haar onderwijs uitsluitend in het Engels gaat verstrekken, heeft dat verstrekkende gevolgen voor de positie van het Nederlands als taal van wetenschap. Een vergelijking met de situatie van het Nederlands in de Middeleeuwen dringt zich op. Tot in de zestiende eeuw was
de taal van wetenschap het Latijn, niet het Nederlands. De colleges werden in het Latijn gegeven en wetenschappelijke verhandelingen verschenen in die taal. De wetenschap ging voorbij aan de burgers van de samenleving, die geen Latijn kenden. In de loop van de zestiende eeuw veranderde de positie van het Latijn door het toedoen van humanistische taalkundigen en theologen. Zij streefden ernaar dat het Nederlands de onderwijstaal op de universiteiten zou worden. Deze geleerden maakten de taal voor die functie geschikt door ze te zuiveren van vreemde woorden, door woordenboeken en spraakkunsten te schrijven. Zij zochten naar Nederlandse wetenschappelijke termen die in de plaats konden komen van de Latijnse. Zo bedacht Simon Stevin vele sterren-, natuur- en wiskundige termen. Pas toen het Latijn als dominerende taal in de loop van de zestiende en de zeventiende eeuw door het Nederlands was verdrongen, werd de wetenschap ook bereikbaar voor de niet-wetenschappelijke burgers. De filosofieën van Descartes en Spinoza werden pas van maatschappelijk belang nadat hun werken in het Nederlands waren vertaald en door de burgers konden worden gelezen. Het gebruik van het Nederlands gaf de wetenschapsbeoefening in de tijd van de Verlichting een krachtige stimulans. De geschiedenis leert dat wetenschappelijk onderwijs in de eigen taal ook van direct maatschappelijk belang is. Er ontstond een directe wisselwerking tussen wetenschap en samenleving.