| |
| |
| |
Recensies
Etymologisch woordenboek
J. de Vries & F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek - Onze woorden, hun oorsprong en ontwikkeling, Het Spectrum, Utrecht, 200423, 464 pp., ISBN 90 274 9199 2. Prijs: € 32,50.
In NvN 1997, 143-144 bespraken we de twintigste druk van de De Tollenaere. Het onderhavige boek is de ‘drieëntwintigste druk, aangevuld, verbeterd en van een nieuwe inleiding voorzien’. Dat het woordenboek amper zeven jaar later al aan de 23ste druk toe is, bewijst hoe groot de belangstelling is voor etymologie, maar eveneens dat de nu 92-jarige De Tollenaere over een niet-aflatende werkkracht beschikt en zich blijvend aan lexicografie en etymologie wijdt. Etymologie is uiteraard een ‘work in progress’ en daar is deze 23ste druk eens te meer een bewijs van. De auteur vermeldt piëteitsvol nog altijd de eerste auteur, nl. de veertig jaar geleden overleden J. de Vries, hoewel van de in 1958 verschenen pocket nagenoeg niets overgebleven is.
Dit woordenboek is natuurlijk niet volledig. Het Van Dale-woordenboek van Van der Sijs is tweemaal zo omvangrijk en van het nieuwe EWN (Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, 2003) telt het eerste deel A-E alleen al 725 bladzijden. Dat komt doordat De Tollenaere zich hoofdzakelijk op de erfwoorden concentreert. Woorden als abacus, abdicatie, abel, aberratie, abject, ablaut staan wel in het EWN, niet bij De Tollenaere. Abaliëneren, abalone, abandon, abasie, abat-jour, abaxiaal, abbatiaal, abbreviëren, Abderiet, abdomen, abductie, abecedarium, abelia, abelmos, Abessijn, abhorreren, abimeren, abiogenesis, abiosis, abiotropie, abituriënt, ablactatie enz. enz. komen bij Van Dale voor, maar niet bij De Tollenaere, en zelfs niet in het zo uitvoerige EWN. De Tollenaere beperkt zich ook tot de grondwoorden en neemt dus weinig samenstellingen op. In het EWN vinden we meer dan dertig samenstellingen/afleidingen met aan, zoals aanblik, aandeel, aandrift, aaneen, aangelande, aangifte, aanhalen, aanklampen, aanleg enz., die niet bij De Tollenaere staan, hoewel hij wel aanlangen, aanvallig opneemt, die niet in het EWN staan.
De auteur maakt ook dankbaar gebruik van elke nieuwe druk om het woordenboek bij te stellen. Zo zijn er nu twee lemma's kakkerlak: 1. verachtelijk manspersoon, 2. uit Zuid-Amerika afkomstig insect. Naast wiek 1 ‘lampenpit, kaarsenpit’ komt nu ook wiek 2 voor ‘zijstuk van een sluis of brug; molenroede; vleugel van een vogel’. Vroeger werd i.v. woerd 1 ‘mannetjeseend’ naar waard verwezen, nu gebeurt het omgekeerde. Ingaand op onze bedenking in NvN 1997 wordt kassei niet langer een ‘onetymologische spelling’ genoemd. Toch verwondert het me dat F.d.T. bij het oude Vlaamse woord anderzweer nog altijd 1440 vermeldt als oudste datering van Mnl. andersweer. In mijn brief van 27 juni 1997 had ik hem nl. een oudere vindplaats gesignaleerd, 1369 anderswere in Kortrijk. Belangrijk zijn vooral de heel nieuwe etymologieën. Zo werd nu voor het eerst het lemma koppig ‘vasthoudend’ opgenomen, dat zelfs bij Van Dale niet voorkomt. F.d.T. had er namelijk een bijdrage aan gewijd in het TNTL 2002, 354-356. Hij dateert het woord in 1601 en verklaart het als vertaling van Frans testu. Hij voegt eraan toe dat cop ‘schedel, hoofd’ in het Vroegmiddelnederlands nog niet voorkwam. Nieuw is ook burrelen, een woord dat in vorige edities nog niet voorkwam, omdat de auteur zich tot de echt standaardtalige en algemeen gebruikelijke woorden beperkt. Maar zijn studie in het al genoemde TNTL 2003, 245-247 was de gewenste aanleiding om een verkeerde etymologie uit de wereld te helpen. Tot nog toe werd het woord als een metathesis van brullen beschouwd, maar dat kan niet omdat het pas in de 16de eeuw uit
D. brüllen ontleend werd en als Ndl. woord jonger is dan burrelen. Bur(re)len wordt verklaard als metathese uit Germaans *bruljan. Volkomen nieuw is paling, waarvan in vorige uitgaven en ook in andere woordenboeken nog de ‘herkomst onbekend’ was. Dit synoniem van aal is trouwens een uitsluitend Nederlands woord, zonder pendant in het Duits of Engels. Hij verklaart paling nu uit Oudnederlands pâla ‘paal’ en thinc ‘ding’, oorspr. fallische naam voor de volwassen paling, te vergelijken met Mnl. dinc ‘teellid’. Deze etymologie had hij al verdedigd in het TNTL 2002, 349-356. Op de reactie van W.J.J. Pijnenburg: Een merkwaardige poging tot verklaring in TNTL 2003, 167-169 volgde uiteraard een vinnige reactie van F. de Tollenaere: Van padelengo- | |
| |
rum naar paling? of een onnozele kopieerfout? in TNTL in 2003, 248-251.
Een etymologisch woordenboek dat om de twee jaar bewerkt en heruitgegeven wordt, is vanzelfsprekend ideaal, vooral als het in handen is van een doorgewinterd etymoloog. Wie een beknopt én betrouwbaar etymologisch woordenboek wenst, is aangewezen op De Tollenaere.
Frans Debrabandere
| |
De Franse Nederlanden
De Franse Nederlanden - Les PaysBas français, 29ste jaarboek, 2004, 256 pp. Prijs: € 32,- (België), € 34,- (Frankrijk, Nederland), € 36,- (andere landen).
Deze jaarboeken zijn tweetalig, d.w.z. dat de bijdragen ofwel vertaald zijn, ofwel gevolgd worden door een uitvoerige samenvatting.
In Het Franse regionalisme op nieuwe wegen (blz. 9-40) constateert Karel Rimanque dat de Franse republiek in potentie nu een beetje meer gedecentraliseerd is dan dertien jaar geleden, toen hij zijn eerste bijdrage over dat onderwerp schreef. Door de wijzigingen in de grondwet van 2003 zijn er principiële openingen gemaakt, maar of daar veel wijzigingen - al was het maar mondjesmaat - uit voort zullen vloeien, is onzeker.
Johan Duyck publiceert (blz. 41-52) foto's uit l'Avesnois, dat is het Land van Avesnes. Marc Antrop heeft het over L'Avesnois: een stukje Henegouwen in een noordoostelijk hoekje van Frankrijk (blz. 53-76).
In het jaar dat Rijsel culturele hoofdstad is, kon die stad uiteraard niet ontbreken in Lille par excellence door Guy Le Flécher (blz. 77-94).
Een mooi met kleurenreproducties geïllustreerde studie is die van Joost de Geest: De school van het aangename - De vergane glorie van Carolus-Duran (blz. 95-109). Hij (1837-1917) was zoon van een cafébaas in Rijsel en bracht het tot directeur van de Franse Academie in Rome.
Onder de titel L'émergence d'une identité régionale - Le Boulonnais (XIe-XVIe siècles) (blz. 111-135) gaat Isabelle Clauzel-Delannoy na waarin de identiteit van het oude graafschap Bonen of Beunen bestaat. In de Nederlandse samenvatting werd de naam Boulogne evenwel niet vertaald. Waarom niet? De naam Bonen gaat nl. terug op Latijn Bononia, dat in de Romaanse ontwikkeling door dissimilatie Bolonia werd en daaruit Boulogne.
Van La pratique de la musique traditionelle dans le nord de la France door Jean Bodart (blz. 136-151) kunnen we vooral de bladzijden 146-148 aanbevelen, met de discografie, de namen en adressen van de volksmuziekgroepen en andere nuttige adressen.
De Kroniek (blz. 153-253) bespreekt achtereenvolgens De passie van de kapelaan van Jean-Pierre Dumoulin en Véronique Lambert, het havenmuseum van Duinkerke, televisie in de Euregio, de vernieuwde opera van Rijsel, de grote Watteautentoonstelling in Valencijn (waarom spreekt ook de Nederlandse tekst van Valenciennes?), de bibliotheek van de katholieke universiteit van Rijsel.
Cyriel Moeyaert, de onvolprezen kenner van Nederlandse teksten in Frans-Vlaanderen, levert zijn 29ste bijdrage over De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk. Dit keer bespreekt hij de Wetten van de Rederijkerskamer De Baptisten-Royaerts in Sint-Winnoksbergen (blz. 195-218). We vragen ons wel af waarom deze zelfstandige studie in de Kroniek opgenomen wordt.
De Bibliografie 2003 (blz. 219-253), met bondige signalementen van publicaties die betrekking hebben op de Franse Nederlanden, besluit het Jaarboek.
Frans Debrabandere
| |
Businesswoordenboek in zeven talen
J.M. Salgado, Kramers encyclopedisch businesswoordenboek, 7-talig, met cd-rom, Het Spectrum, Utrecht, 2003, 597 pp., ISBN 90 2747182 7. Prijs: € 44,50.
Uitgeverij Het Spectrum in Utrecht kondigt het Encyclopedisch businesswoordenboek in zeven talen aan als een standaardwerk, dat uiterst precieze vertalingen biedt van zowat vijfduizend actuele zakentermen. Het omvat de gebruikelijke terminologie in de algemene economie, de bedrijfskunde, het zakelijk recht (le droit réel), het bankwezen, de technische en fundamentele analyse van de beurs, de jaarverslaggeving en over internationale organisaties (zoals GAT, FAO, OPEC, OESO). Voorts zijn de belangrijkste begrippen in verband met boekhouding, transport, marketing, inventarisatie en verzekering eveneens opgenomen.
| |
| |
Dit meertalige vertaalwoordenboek draagt in de titel ook het woord encyclopedisch, omdat ongeveer vijfhonderd vaktermen worden gedefinieerd en soms uitvoerig toegelicht. Zo wordt bv. op p. 38 over het begrip belasting anderhalve kolom uitleg gegeven over de algemene en de economische aspecten ervan. Op p. 237-238 krijgen we een beknopt historisch overzicht van de Verenigde Naties en op p. 77 bv. over de Economische en Monetaire Unie (EMU).
Het woordenboek is als volgt ingericht. Het lemma krijgt een aanduiding van de woordsoort als het geen substantief is. Bij substantieven volgt de genusaanduiding volgens de Woordenlijst Nederlandse taal, zij het met een andere notering. Dan komt bij een aantal begrippen de encyclopedische uitleg (over de keuze ervan wordt niets meegedeeld). Daarop volgen de vertalingen in de zes doeltalen, soms per taal meer dan een. Met uitzondering van het Engels zijn ook genusaanduidingen aangebracht. Vooral nuttig zijn de vertalingen in het Spaans, Italiaans en Portugees, omdat met de combinatie uit het Nederlands weinig gedrukt materiaal bestaat. Vanaf p. 265 komen de zes klappers van Nederlands naar Engels, Frans, Duits, Spaans, Italiaans en Portugees.
In de titel van het boek staat businesswoordenboek. De gebruiker verwacht dan ook in het corpus het lemma business, maar vindt het alleen in de index Engels-Nederlands met de vertaling handel. Waarom staat dan niet in de titel handelswoordenboek?
De lezer vindt nergens informatie over de bronnen die de samensteller heeft gebruikt bij zijn keuze en bij de encyclopedische toelichtingen. Een beknopte literatuurlijst zou toch nuttig zijn geweest.
Met het boek is een cd-rom meegeleverd, waarmee je ‘moeiteloos’ zou kunnen vertalen van elk van de brontalen in elk van de doeltalen.
Om het al lijvige boek niet nog dikker te maken, werd een heel kleine letter gebezigd met als groot nadeel dat gebruikers op leeftijd zonder loep de tekst moeilijk kunnen lezen.
Naast al heel wat bestaande vaklexica, al dan niet in elektronische vorm, voor Nederlands, Engels, Duits en Frans, is het naslagwerk een goede aanvulling voor vaklui, vertalers en studerenden in internationaal handelsverkeer.
René Haeseryn
| |
Van protestantse achterhoeker tot rooms-vriendelijke Nederbelg
Derk-Jan Eppink, Avonturen van een Nederbelg. Lannoo, Tielt/Warnsveld, 2004, 248 pp., ISBN 90-209-4886-5, prijs: € 18,95.
De Nederlandse Taalunie, in 1981 opgericht en nog altijd te veel een muurbloempje als internationaal instituut, was de laatste politieke vrucht van het streven naar culturele integratie tussen Nederland en Vlaanderen. Nadien is dat streven afgezwakt tot niet meer dan culturele samenwerking. Hoe belangrijk die samenwerking inmiddels in menig opzicht ook is, zij behoudt nog te veel een vrijblijvend karakter. De beleidsmogelijkheden waarover de Taalunie verdragsmatig beschikt, worden ook onvoldoende benut. Toen mevrouw Hedy d'Ancona als Nederlands minister van Cultuur in 1990 op een Nederlands-Vlaams congres via een ambtenaar liet weten dat Vlaanderen en Nederland wel een taal-, maar geen cultuurgemeenschap zijn, leidde dat nog tot een diplomatiek incident. Vlamingen zagen daarin een aanslag op een gemeenschappelijk Vlaams-Nederlands cultureel beleid in Europa. Nadien is het echter steeds meer gebruikelijk geworden vooral de cultuurverschillen tussen Vlaanderen en Nederland te beklemtonen. Zo betoogt bijvoorbeeld de bekende Vlaamse historicus Lode Wils in zijn boek Van Clovis tot Happart (1992) dat Vlamingen en Nederlanders door een niet te overbruggen culturele kloof van elkaar gescheiden zijn. De sociaal antropoloog Geert Hofstede heeft dat in meerdere publicaties theoretisch nader onderbouwd. Vooral wat machtsafstand (hiërarchische relaties) betreft en het vermijden van onzekerheid lopen Nederland en Vlaanderen in zijn visie sterk uiteen. En die visie heeft grote weerklank gevonden.
| |
Wat komt u hier doen?
Hoe dichtbij, maar tegelijk hoe veraf, verzuchtte NRC Handelsblad-columnist J.L. Heldring na lezing van wat Manu Ruys over het reilen en zeilen in België schreef in zijn boek Achter de maskerade: over macht, schijnmacht en onmacht (1996). In deze lijn past ook wat de in België werkzame Nederlandse journalist Derk-Jan Eppink in zijn boek Vreemde buren (1998) berichtte over de cultuurverschillen tussen Nederland en zijn zuiderburen. Eppink heeft inmiddels zijn journalistieke ervaringen in België opnieuw en nu in een meer persoonlijke stijl te boek gesteld, met als resultaat een nieuwe zeer lezenswaardige publicatie die bij Lannoo, Tielt verschenen is onder de titel: Avonturen van een Nederbelg. Een Nederlander ontdekt België (2004), waarin die cultuurverschillen weer met veel verve worden uitgemeten.
Dit boek heeft tevens een autobiografische inslag. Eppink beschrijft daarin namelijk in grote trekken zijn ontwikkelingsgang tot nu toe. Geboren en
| |
| |
getogen in een protestants-christelijke omgeving in de Achterhoek heeft hij na een rechtenstudie in Amsterdam eerst een stage gevolgd bij de Europese Commissie in Brussel en zodoende al even kennis gemaakt met een land dat hij ook als zo dichtbij en tegelijk als zo ver af ervoer: onbekend, onbestemd en bij voorkeur te mijden. Zijn eerste indrukken bevestigden dat beeld. Daarna was hij enige jaren werkzaam als politiek redacteur van NRC Handelsblad in Den Haag. Maar zijn werk op en rondom het Binnenhof boeide hem niet erg. Al schrijvende kreeg hij bovendien op de krant een rechts etiket om zijn journalistieke hals vanwege zijn gevecht tegen de toen heersende politieke correctheid. Dat deed hem ten slotte besluiten zijn carrière als journalist uitgerekend in België voort te zetten bij de Vlaamse katholieke krant De Standaard. Hij emigreerde zodoende naar een land dat voor hem zoals gezegd vreemd en ver weg leek, ook al vanwege de daar heersende roomse nestgeur, waaraan hij van huis uit een hekel had gekregen. Die aversie uit zich in dit boek ook. Herhaaldelijk heeft hij het namelijk over roomse en jezuïetenstreken. Die emigratie werd niettemin het begin van een totale metamorfose. Het boek eindigt dan ook met een Eppink die zich van protestantse achterhoeker getransformeerd ziet in een Nederbelg die het katholicisme beter vindt passen bij de menselijke natuur dan het protestantse geloof waarin hij was opgevoed. Over de vraag hoe het leven in Vlaanderen hem zo heeft veranderd, heeft hij in talloze lezingen uiting gegeven en daarvoor Vlaanderen in alle richtingen doorkruist. En, zo schrijft hij, een dankbaar publiek genoot van al die cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen waar hij uit eigen ervaring over sprak.
| |
Guy is weer niet content
Nu is die vervlaamsing van Eppink als emigrant ook weer niet zo verwonderlijk. Bekend is immers dat Nederlandse emigranten zich in het algemeen snel aanpassen aan de levensstijl van het land waar zij een nieuw bestaan opbouwen. Die vervlaamsing illustreert ook dat die culturele kloof waar Wils zo de nadruk op legt, toch niet zo onoverbrugbaar is. Bijzonder in dit geval is wel dat Eppink als eerste Nederlander sinds 1830 binnendringt in het centrum van de Belgische politiek met zijn zes parlementen en regeringen en liefst zestig ministers, en zich daar als politiek redacteur van De Standaard rechtstreeks gaat bemoeien met de Belgische politiek. Wat komt u hier doen, was dan ook de eerste reactie op de redactie van De Standaard en van de zijde van Belgische politici die met hem te maken kregen. Eppink wist echter behoedzaam en snel zijn weg te vinden in dit voor een buitenstaander zo ondoordringbaar lijkende land. Hij ontwikkelt zich spoedig zelfs tot een Belgiëkenner die tot zijn verbazing door het Tropeninstituut in Amsterdam wordt uitgenodigd om daar een cursus over België te verzorgen.
Zijn journalistieke bemoeienis met de Belgische politiek en zijn contacten met Belgische politici vormen de meest interessante en aardig beschreven onderdelen van dit boek, met als hoogtepunten zijn verzoeningslunches met de liberale voorman Guy Verhofstadt als hij te horen krijgt dat Guy weer niet content is met wat Eppink over hem en zijn politiek geschreven had; zijn bezoek aan de liberale politicus Herman de Croo, die als Bourgondisch edelman wordt opgevoerd en getypeerd; en zijn ervaringen met de gestelde lichamen (Vlaamse vertaling van ‘corps constitués’) in België, culminerend in een kostelijk verhaal over Eppinks deelname aan een staatsbanket in Amsterdam ter gelegenheid van het bezoek van het Belgische koninklijk echtpaar aan Nederland. ‘Mister Bean by the queen’, zo voelde hij zich in een rokkostuum dat hij voor het eerst in zijn leven moest dragen en waarin hij zich slechts moeizaam bewegen kon met bovendien een onwillig vlinderstrikje dat het op een gegeven moment liet afweten. Na dat fameuze diner met de gestelde lichamen heeft hij nooit meer zo'n rokkostuum gedragen.
| |
Cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen niet overdrijven
Met dit boek heeft Eppink via participerende waarneming ons sociologisch en politiek inzicht in het reilen en zeilen van onze zuiderburen verder verrijkt. Na lezing ervan rezen bij mij wel opnieuw vragen, die ik al eerder geuit heb. Als de cultuurverschillen tussen Nederland en Vlaanderen of België zo geproblematiseerd worden als sinds de jaren negentig gebruikelijk is, wat valt dan te verwachten van het streven naar Europese eenwording dat zich uitstrekt tot steeds meer naties zelfs buiten het Europese continent, met niet alleen heel verschillende talen, maar in cultureel opzicht nog meer van elkaar verschillend dan Nederland en Vlaanderen? En hoe klaar te komen met onze multiculturele samenleving met zoveel verschillende culturele achtergronden in ons midden die we toch in onze samenleving willen integreren?
Laten we in dit verband ook niet vergeten dat er binnen Nederland eveneens cultuur- en mentaliteitsverschillen bestaan, die in zekere zin te vergelijken zijn met die tussen Nederland en Vlaanderen. Eppink signaleert die ook en spitst die vooral toe op de verschillen tussen het westen, de randstad - het land van de grote monden en de betweters zoals Eppink dat westen typeert - en de rest van Nederland. Van de Hollanders komen de Rotterdammers er bij hem nog het beste van af, omdat zij hard werken en het minst pretentieus overkomen. Levend in de provincie, zo merkte de Nederlandse letterkundige Wam de Moor enkele jaren geleden op in Ons Erfdeel (1, 1997, p.9), ervaar ik continu de arrogantie van de hoofdstedelijke intelligentsia. Het zou mij niet verbazen als er wat dit betreft niet zozeer een tegenstelling is tussen Noord en Zuid, maar veeleer een tegenstelling tussen Amsterdam en de rest van de lage landen, aldus De Moor. Er is in ieder geval nog altijd een duidelijke culturele kloof tussen Nederland boven en beneden de Moerdijk, zoals Eppink eveneens signaleert. Tot in de 20ste eeuw werden men- | |
| |
sen in Noord-Brabant door Hollanders nog als blanke Javanen en reserve-Vlamingen beschouwd. Racisme was toen nog heel gewoon. Is er in het licht hiervan niet alle reden voor enige matiging in het accentueren van die Vlaams-Nederlandse cultuurverschillen die Eppink al na luttele jaren wist te overbruggen?
Als het geen pas geeft te spreken van een Nederlands-Vlaamse cultuur, dan kunnen we a fortiori niet spreken van een Europese of westerse cultuur. Toch doen we dat probleemloos. Alleszins reden om daar eens serieus over na te denken.
S.W. Couwenberg
| |
Nieuw licht op de geschiedenis van Nieuw Amsterdam en Manhattan
Russell Shorto: Nieuw Amsterdam. Eiland in het Hart van de Wereld. [Bertrand Russell: ‘Het is onmogelijk het belang van Holland in de zeventiende eeuw te overschatten, als het enige land waar vrijheid van meningsuiting was.’] Oorspronkelijke titel: The Island At The Center Of The World. Forum, Amsterdam, 2004, 428 blzn., ISBN 90 2225 3813 3. Prijs: € 19,95.
Het was geen toeval dat de terroristen op 11 september 2001 de juist New York als doelwit van hun aanslagen kozen. De Zuidpunt van Manhattan staat symbool voor vrijheid en tolerantie en de culturele smeltkroes die Amerika is. En het was gedurende de eerste jaren van de kolonie Nieuw Amsterdam dat dat karakter gevormd werd. Dat is de stelling van de Amerikaan Russell Shorto, schrijver van een prachtig boek over de geschiedenis van de stad New York. Het boek heet The Island at the Center of the World; The Epic Story of Dutch Manhattan and the Forgotten Colony that shaped America. Het is uitgegeven bij Doubleday en afgelopen voorjaar op de markt gebracht. Die stelling is het verdedigen waard.
Aanvankelijk was die kolonie van de West Indische Compagnie een klein groepje ruwe gebouwen aan de zuidpunt van het eiland. Er woonden Nederlanders, Noren, Duitsers, Italianen, joden, Afrikanen, Munsees, Mohawks, Montauks en vele anderen. Manhattan was uniek, de eerste multietnische en relatief vrije samenleving op het Noord-Amerikaanse continent. Shorto vertelt prachtig hoe twee Hollanders een sterk stempel drukten op het karakter van de kolonie: Peter Stuyvesant en Adriaen van der Donk. De ene stond voor krachtig gezag, de ander voor de rechten van de burgers.
De Amerikaanse geschiedschrijving is gedomineerd geweest door het Anglo-Amerikaanse perspectief. Daarin werd Stuyvesant afgeschilderd als een tiran en Van der Donk geheel genegeerd. In de zeventiende eeuw waren de Nederlanden en Engeland aartsrivalen. Na de Engelse verovering van Nieuw Amsterdam werd de Nederlandse invloed afgeschreven. Het boek van Shorto brengt daar verandering in. Dat is een grote verdienste.
Kritiek op de goed leesbare geschiedschrijving kan je best hebben. Shorto vult de hiaten tussen de nu eenmaal beperkte historische bronnen met vrij veel fantasie in. Hij probeert zich voor te stellen hoe de jeugd van zijn hoofdrolspelers geweest moet zijn; hoe de omgeving invloed uitoefende op hun denken en voelen. Hoe zij waren gevormd en groot geworden. Soms krijg je het gevoel dat de schrijver daar te vrij in is. Maar Shorto toont wel aan de hand van recent bronnenonderzoek duidelijk aan dat de laatste 20 jaar van haar bestaan onder Hollands gezag de kolonie op Manhattan een levenskrachtige samenleving was geworden. In die mate zelfs, dat de Engelsen de ongebruikelijk vrije vormen en structuren van de samenleving in stand hielden toen zij de kolonie overnamen. De typische karaktertrekken van de kolonie in Hollandse tijd bleven bestaan. Uiteindelijk werd de kolonie veroverd door de Engelsen. En de Nederlandse bijdrage aan het karakter van Amerika verdween in de vergetelheid.
Als we stilstaan bij de aanslagen op de Twin Towers, nu drie jaar geleden, is het goed om op die geschiedenis te wijzen. Het laat nog maar weer eens zien dat de veiligheid van Amerika en Europa, van New York en Nederland, nauw verweven zijn. De veiligheid, maar ook de waarden van vrijheid en tolerantie. Amerika is de enig overgebleven supermogendheid geworden. Dat geeft een enorme verantwoordelijkheid voor de vrede en de veiligheid in de wereld. Daardoor ontstaan ook spanningen, waar de Verenigde Staten zich bijvoorbeeld weinig lijken aan te trekken van de zorgen van hun bondgenoten.
Toch is het goed om te weten dat Amerika en Europa fundamentele waarden met elkaar gemeen hebben. En dat de waarden die de Republiek der Nederlanden in haar Gouden Eeuw kenmerkten, ook een belangrijk stempel op het karakter van Amerika hebben gedrukt. Aan de ene kant is de aanwezigheid van gedeelde waarden een basis op grond waarvan twee zo verschillende landen elkaar goed kunnen vertrouwen. Aan de andere kant geeft het beide partijen recht om elkaar aan het hooghouden van die waarden te herinneren. Het boek van Shorto is wat dat betreft actueel leesvoer.
Theo Brinkel
Lid van de Tweede Kamer voor het CDA
|
|