Zeg 'ns wat
Ingezonden brieven
De nieuwe bijbelvertaling
Het eerstdaagse verschijnen van de nieuwe bijbelvertaling verheugt me, omdat ze een flinke stap is naar taaleenheid in Noord en Zuid. Maar het stuk van Marc Cels met het - voor mij althans - cryptische opschrift ‘In taal en verhaal geboren’ (Neerlandia nr. 3) roept meer vragen op dan het beantwoordt.
Alwéér een bijbelvertaling dus. Al die opeenvolgende, doelgerichte vertalingen geven de indruk van een soort bijbelsyndroom bij de kerkleiders. Men wil de bijbel als het ware steeds meer moderniseren. Dat kan wat zijn taal en stijl, maar niet wat zijn ‘actoren’ van tweeduizend jaar geleden betreft. Je moderniseert Paulus niet. Commentaar op oude teksten moet je wél moderniseren, maar dan geheel vrijblijvend.
Waarin bestaat Cels' ‘gewijzigd klimaat’ eigenlijk? Bedoelt de auteur dat er nieuwe inzichten zijn ontstaan, niet alleen in de vertaalwetenschap, maar ook in het bijbelonderzoek? Wat wil dat laatste zeggen? Dat er nieuwe ‘bronnen’ worden aangeboord? Dat onze oude, vertrouwde Latijnse Vulgaat niet langer als alleenzaligmakend wordt erkend? Gaan de onderzoekers nu ook wijsheidskorrels oppikken in de apocriefe manuscripten? Heel die wirwar van bronnen en die doolhof van vertalingen van de tweede rang zijn voor de bijbelgeleerden een plaag van Egypte, die ze beter zouden breidelen dan aanwakkeren.
Waarom vond Erasmus (1467-1536) het nodig zijn eigen vertaling uit het Grieks in het Latijn te maken? Waarom deed Luther het in het Duits? Zo zijn er nog vele voorbeelden. Laat ik John Romer aan het woord laten (Geschiedenis en archeologie van de Bijbel, Tirion, Baarn, 1991); deze heilige vertaler schreef aan zijn opdrachtgever en vriend paus Damasus:
U dwingt mij om uit een oud werk een nieuw te maken en als het ware te oordelen over de kopieën van de Heilige Schrift die nu over de hele wereld zijn verspreid.[ ...] Hoe durf ik een taal te veranderen die zo oud is [ ...]. Zal er één man zijn die niet in krachtige taal zal losbarsten als hij het boek (d.i. de Latijnse vertaling (FV)) ter hand neemt en ziet dat wat hij elest niet geheel overeenstemt met wat hij (d.i. in het Grieks (FV)) gewend is. Hij zal mij een bedrieger noemen en een godslasteraar omdat ik zomaar iets aan de oude boeken durf toe te voegen, of te veranderen, of te verbeteren.
Maar buiten de kleine kring van filosofen, theologen en hun tegenstrevers de wetenschappredikers, wie stelt nog belang in religieuze twistgesprekken? Wat de doorsneegelovige boeit, is een spannend, modern verhaal uit oude tijden, met een soort bovenmenselijke Odysseushelden.
Om terug te keren tot de vertaalproblematiek: dat in de kerstalletjes de Jezus-baby voortaan niet langer in zijn vertrouwde kribbe, maar in een natuurgetrouwe voederbak zal liggen, maakt me, eerlijk gezegd, niet dolblij. Maar ik kijk pas echt op als de vier evangelisten ons vertellen dat Hij (Jezus), op volwassen leeftijd, al dan niet samen met zijn Apostelen aanlag, d.w.z. voor een maaltijd aan tafel ging liggen, zoals de Ouden deden. In de vier Vulgaat-evangeliën staat discumbere en recumbere, vijf van de acht gevonden keren met aanliggen vertaald. Hoe zat dat met Hiëronymus, die het Griekse klinein letterlijk met dis- of recumbere vertaald heeft? Zitten is toch sedëre? Wat wordt het nu, NBV, liggen of zitten? Frans Vanhooff, Sint-Pieters-Woluwe.