In 1811 stichtte hij zijn Turnplatz op de Hasenheide, waar jongeren en ouderen van alle sociale klassen de Turnkunst konden beoefenen. Met de jongeren trok hij de natuur in. De grote bijval verplichtte hem ook vormen te bedenken die systematischer konden worden beoefend. Werken in groepen was een uitkomst. Veel van Guts Muths' oefeningen nam hij over en breidde hij uit (rek, brug, paard, touwladder, touwen). Samen met een van zijn leerlingen (Eiselen) schreef hij de oefenstof nauwkeurig geordend op, waardoor de verbreiding van zijn werkwijze pas goed mogelijk werd. In het kader van de nationale bevrijdingsstrijd kreeg het turnen een nieuwe zin als de verhoging van het bewustzijn van kracht en gemeenschapsgevoel.
Jahn ontwierp niet alleen nieuwe gymnastiektoestellen, maar bedacht ook nieuwe woorden, want als romantisch purist had hij een hekel aan vreemde termen. Bekend in dat verband is zijn Bereicherung des hochdeutschen Sprachschatzes van 1806. Zoekend naar een verduitsing van het woord gymnastiek (van het Grieks gymnos, naakt, en daarvan afgeleid gymnazein, naakt oefenen) stuitte hij bij de 17e eeuwse auteur Johann Michael Moscherosch op het woord Turner. Moscherosch had dat woord in 1650 gevormd van Turnier ‘toernooi’. Hij gebruikte het in de betekenis van ‘jonge soldaat, ook flinke, jonge kerel’. Uit nationalistisch oogpunt noemde Jahn zijn gymnasten Turner, gebruikte turnen (uitspr. toernen) als werkwoord en vormde er een reeks samenstellingen mee. Dat woord turnen ter aanduiding van lichaamsoefeningen, werd later in het Nederlands overgenomen en conform de spelling uitgesproken als turnen (rijmt op wurmen).
Het turnen van Jahn nam een hoge vlucht over heel Duitsland. Maar de regering vreesde dat er door de politieke strekkingen van de turnverenigingen een politieke beweging zou groeien. Het zingend door de straten marcheren gaf daar wel enige aanleiding toe. Toen de student-turner Karl Ludwig Sand de Duitse schrijver August von Kotzebue vermoordde, werd het turnen in 1819 verboden (Turnsperre). Alleen in besloten ruimten mocht er nog geoefend worden, waarbij in kleine zaaltjes de veelzijdige sportbeoefening werd beperkt tot toestelturnen. Daardoor kreeg het turnen min of meer de vorm die het nu nog heeft in de verenigingsgymnastiek buiten de school. Pas in 1841 werd de Turnsperre opgeheven.
Voor de schoolgymnastiek is behalve Turnvater Jahn ook Adolf Spiesz van belang geweest. Spiesz ontwierp een systeem van oefeningen opklimmend in moeilijkheidsgraad. Daar dit paste bij de toen geldende pedagogische inzichten van Herbart, werd het systeem door de scholen aanvaard. Terwijl in Duitsland de gymnastiek van Jahn en Spiesz ingang vond, werd in Zweden een gymnastieksysteem met een medisch doel ontworpen. Een combinatie van de gymnastiek van Jahn, Spiesz en die van de Zweden heeft lang als de beste gegolden in Europa. Pas tegen het einde van de 19e eeuw rees er verzet tegen deze werkwijze. De sport en de ritmische gymnastiek werden populair.
Pas rond 1837 ontstond bij ons de eerste beweging ten gunste van de lichamelijke opvoeding. Voordien waren er vooral fysieke oefeningen met een militair karakter. In 1879 werd de gymnastiek in België verplicht op de lagere school. Maar een gebrekkige accommodatie en een tekort aan bevoegde leerkrachten lieten zich hier nog lang voelen.
In het boek Honderd taaie belgicismen, p. 150 e.v. (nr. 59 kop Turnpantoffels) vat Maarten van Nierop de bovengeschetste evolutie als volgt samen: ‘Zowel België als Nederland hebben de gymnastiek geleerd van Duitse gymnastiekonderwijzers, die de toestellen en de methode van Turnvater Jahn meebrachten en ook het woord turnen. Lange tijd was de gymnasdekbeweging in Noord en Zuid echt Duits Turnen, met veel toestellenwerk en statische oefeningen. Naarmate later (na 1910) andere richtingen dan de Duitse (Zweedse, Deense en andere gymnastiek) veld wonnen, kwam ook het oude, algemene woord gymnastiek weer meer naar voren en werd turnen een enger begrip. De sterke en rijke traditie van het Duitse woord turnen in ons land (en misschien ook het ‘Germaanse’ karakter ervan) hebben er waarschijnlijk veel toe bijgedragen dat het nog als algemeen synoniem voor gymnastiek opgeld deed, toen in Nederland dit laatste woord over de gehele lijn de overhand had behaald.’
Volgens de standaardterminologie verstaan we thans onder turnen het in sportverband uitvoeren van oefeningen aan toestellen, met bovendien de gedachte aan prestaties van enige betekenis. Waar het gaat over lichamelijke oefeningen louter ter bevordering van spierkracht, behendigheid, gezondheid enz. spreekt men van gymnastiek, ook al worden de vrijere oefeningen afgewisseld met oefeningen aan toestellen. In de sfeer van de school en in die van het gewone oefenen in verenigingsverband spreken we niet van turnen maar van gymnastiek, vaak verkort tot gymmen of gym. We hebben het over de gymles, de gymleraar of gymlerares, de gymzaal, gymschoenen (vaak uitgesproken als gympschoenen en vandaar in vlotte omgangstaal gympen, gympies, gympjes, een verkleinwoord zonder stamwoord).
Ons uitgangspunt voor deze bijdrage was dat het Nederlandse woord turnen voor gymnastiek niet via het Engels to turn tot ons is gekomen. Wat zeggen de woordenboeken daarover? The Concise Dictionary of English Etymology van Walter W. Skeat zegt bij het werkwoord turn: ‘verb. (F. = L.) M.E. turnen, tournen = F. tourner, O.F. torner = L. tornare () = L. tornus ().’ Marlies Philippa heeft gelijk als