Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108
(2004)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Esperanto
| |
[pagina 32]
| |
van een kleine Europese taal heeft.
Vier generaties sprekers hebben het ontwerp van 1887 ontwikkeld tot een taal met een eigen literatuur, eigen pers, radio-uitzendingen, congressen en een intensief internetverkeer. Hoe ziet de Esperantogrammatica, zonder onregelmatigheden en zonder uitzonderingen, er in grote lijnen uit? In de klankleer geldt het principe één klank één teken, d.w.z. elke betekenisvolle klank wordt altijd door hetzelfde teken (letter) weergegeven, en elke letter wordt altijd op dezelfde manier uitgesproken. Door deze fonologische spelling zou iedere deelnemer aan een Groot Dictee Esperanto met gemak een tien kunnen halen. De open klassen van de zelfstandige naamwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden en de daaruit afgeleide bijwoorden, en de werkwoorden, die de bouwstenen van elke zin vormen, zijn herkenbaar aan karakteristieke uitgangen, wat de transparantie van de zinsbouw bevordert. De basiswoordvolgorde is onderwerp-gezegdevoorwerpen, zoals in heel veel talen en net als in een Nederlandse hoofdzin. De karakteristieke woorduitgangen en de vierdenaamvalsuitgang, staan borg voor de herkenbaarheid van de syntactische rol van elk zinsdeel en maken een vrijere woordschikking mogelijk.
De woordvorming is geheel gebaseerd op het aan elkaar koppelen van onveranderlijke elementen, een techniek die de taalgebruiker veel creatieve ruimte geeft. De lexicale kernen die hier een rol spelen, zijn meestal van Romaanse oorsprong (veni ‘komen’, vgl. Frans venir), minder vaak van Germaanse (jaro ‘jaar’) of van Slavische (kolbaso ‘worst’, vgl. Russisch kolbasa), en in sporadische gevallen van elders (kaj ‘en’ uit het Grieks). De taalgebruikers zelf houden het lexicon bij de tijd, door bijvoorbeeld een samenstelling te maken uit twee bestaande lexicale elementen (zoals in atom-bombo ‘atoombom’), of een lexicaal element te koppelen aan een productief achtervoegsel (als in komput-ilo ‘computer’, letterlijk ‘reken-tuig’), of een leenwoord te introduceren (printi ‘printen’).Ga naar voetnoot3 Geen van deze woorden bestond in 1887, maar ze hebben zich alle, soms na enige concurrentie met een alternatieve vorm, mettertijd in de moderne taal gevestigd.
Al met al is het Esperanto een stuk gemakkelijker te leren en te gebruiken dan een willekeurige andere taal, wat uiteraard Zamenhofs opzet was. Naast neutraliteit is dit een groot bijkomend voordeel. Het feit dat elke individuele taalcreatie, woord of zin, die grammaticaal correct is, ook ‘goed’ is, zonder toetsing aan de vaak ongeschreven regels van een moedertaalspreker, is voor iedere spreker een groot psychologisch voordeel. Soms hoor je wel eens: ‘Maar het Esperanto is helemaal niet zo geschikt en het heeft allerlei gebreken.’ De één wijst dan op het alfabet, waarin een paar accentletters voorkomen, een ander vindt de vierdenaamvalsuitgang overbodig, en een derde vindt dat et voor het woordje ‘en’ veel beter zou zijn dan kaj. Dit zijn allemaal boeiende vragen voor de interlinguïstiek, de tak van de taalwetenschap die zich met plantalen bezighoudt, maar ze hebben weinig of niets te maken met de beproefde functionaliteit van het Esperanto. Met even veel of even weinig recht zouden we ons kunnen afvragen of het Nederlands niet ‘beter’ zou zijn indien alle sterke werkwoorden zwak gemaakt werden. In NvN 2003 nr. 5 pp. 33-35 verschenen twee artikelen over het Esperanto: Is Esperanto een goede taal? van Thomas Hoevers en Esperanto zonder hoogdravende idealen van Marc van Oostendorp. Hoevers had in zijn artikel nogal wat kritiek op de grammatica van het Esperanto, waardoor de redactie van NvN een auteur zocht die in een ander artikel een beetje voor tegenwicht zou kunnen zorgen. Die auteur werd uiteindelijk Marc van Oostendorp. Hij leverde een bijdrage waarin het Esperanto in een gunstiger daglicht werd gesteld. Hij onderstreepte de sociale functie van het Esperanto als bindmiddel binnen een bloeiende gemeenschap van gebruikers, maar ging niet in op de kwaliteiten van de taal als systeem. Omdat de redactie sindsdien nogal wat commentaar ontving op het artikel van Hoevers, heeft ze een van de reagerende lezers, Wim Jansen, docent interlinguïstiek en Esperanto aan de Universiteit van Amsterdam, gevraagd nu voor het echte tegenwicht te zorgen. Het Esperanto heeft de rol die de taal door zijn sprekersgemeenschap wordt toebedacht, (nog) niet kunnen spelen. Ongeloof en vooringenomenheid zijn hier eerder debet aan dan een goede analyse, die er eigenlijk nooit gekomen is. Maar vooral heeft de taal veel politieke tegenwerking ondervonden, wat wellicht het meest sprekende bewijs levert voor de stelling dat taal en macht in elkaars verlengde liggen. De Europese Unie, het meest ingrijpende internationale politieke | |
[pagina 33]
| |
experiment van de laatste decennia, kent aan alle landstalen dezelfde status toe. Door de voortgaande uitbreiding van de unie wordt handhaving van dit principe in de praktijk steeds moeilijker. Zal de EU het democratische gelijkheidsbeginsel blijvend laten prevaleren? Dan is een serieus haalbaarheidsonderzoek naar de oplossing met Esperanto als spiltaal bij het tolken en werktaal in het ambtelijke verkeer de moeite waard. Of gaan factoren van machtspolitiek onder het voorwendsel van efficiency ook in de EU de doorslag geven en krijgen we een stelsel van ‘grote’ talen als werktalen (met het Engels als primus inter pares), of misschien wel het Engels als enige werktaal? Vanuit die positie zal het Engels, nog sneller dan nu het geval is, het Nederlands verdringen als voertaal uit allerlei sectoren in onze samenleving, zoals het hoger en middelbaar onderwijs. En, wie aan een veelzijdige culturele oriëntatie waarde hecht, kan zijn winst uittellen: nog minder leerlingen en studenten dan nu zullen ooit nog Duits, Frans of andere talen in hun pakket opnemen. Binnen een systeem van gegarandeerde gelijkheid van alle unietalen onder de paraplu van een niet-nationale werktaal is geen eroderende werking op het Nederlands als volledige taal te verwachten. De toevoeging van een relatief simpele contacttaal als het Esperanto op de schoolroosters is bovendien uitstekend te combineren met een breed aanbod aan vreemde talen, waaruit elke leerling, door welke motieven dan ook gedreven, zijn eigen bewuste keuze kan maken. Tot nu toe hebben zowel het grote publiek als de beleidsmakers in Nederland voor deze mogelijkheden weinig begrip getoond. |
|