Nederlands van Nu
Jaargang 52 - oktober 2004
Over de taal van J.B.C. Verlooy (2)
Joop van der Horst
Verlooy (1746-1797) heeft zijn bijnaam ‘de eerste flamingant’ te danken aan zijn Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden uit 1788, een fel protest tegen de dominante positie van het Frans in België, toen nog de Oostenrijkse Nederlanden geheten. Die Verhandeling was een mijlpaal. Ze wordt, met recht, nu al tweehonderd jaar bewonderd en geëerd. Maar af en toe wordt er ook op gewezen dat Verlooy eigenlijk nogal slecht schreef. De inhoud en de strekking worden allerwegen gewaardeerd, maar taal en stijl zouden zwak zijn. Vroeg in de 19de eeuw lezen we die mening al bij Jan-Frans Willems. En enkele jaren geleden is ze nog verwoord door Lode Wils.
Klopt dat? Was Verlooy een matig schrijver? Is zijn Verhandeling gesteld in een gebrekkig taaltje? De vraag is belangrijker dan ze lijkt. Op het eerste gezicht heeft het weinig belang dat we ons zouden bekommeren om de schrijfkwaliteiten van iemand van meer dan twee eeuwen geleden. Als de eerste flamingant niet goed schreef, wel, wat zou dat? Het belang van de vraag strekt echter verder dan de persoon van Verlooy. Sedert de 19de eeuw bestaat de mening dat onze taal in de zuidelijke Nederlanden in de 17de en 18de eeuw in verval was geraakt. In het Noorden beleefde de taal een bloeiperiode, maar in het Zuiden was er stagnatie en verval. Dat verhaal is algemeen bekend. Maar is het juist?
En vooral: waarop is die mening gebaseerd? Welnu, die mening is onder andere gebaseerd op 19de-eeuwse opinies over 18de-eeuwse geschriften. En één daarvan is, inderdaad, de Verhandeling van Verlooy. Wie wil weten of het 19de-eeuwse beeld van het 18de-eeuwse taalverval klopt, moet onderzoeken wat precies de argumenten waren om zo'n 18de-eeuwse tekst zwakjes te noemen. Wat vond men er slecht aan? Wat waren, volgens de 19de-eeuwers, de tekortkomingen van 18de-eeuwse taal?
Dat is niet gemakkelijk vast te stellen. Zolang men zegt: het is zwakjes, een taal in verval, een gebrekkig taaltje, en meer van zulke algemeenheden, komen we niet verder. We willen, veel preciezer, weten wat eraan schort. En ook: dat Verlooys tekst een halve eeuw of twee eeuwen na verschijnen ouderwets gevonden werd, zegt niets. De vraag moet natuurlijk zijn: was de tekst van Verlooy in zijn tijd, dus anno 1788, ouderwets of slecht of zwak of gebrekkig?
Door een gelukkig toeval kunnen we daarover wel iets zeggen. Jan-Frans Willems geeft in een boek uit 1819-1824 een reeks citaten uit de Verhandeling van Verlooy, alles bijeen meer dan drie bladzijden. Maar hij citeert niet letterlijk; hij past de taal van Verlooy een beetje aan. Dat is een buitenkans. Nu kunnen we eens heel precies zien wat Willems slecht, ouderwets, gebrekkig of onhandig vond, ervan uitgaande dat hij zijn ingrepen als verbeteringen bedoelde. Willems verandert veel. Vrijwel geen zin van Verlooy blijft ongemoeid. Spelling, woordenschat en grammatica, op alle fronten grijpt Willems in. Laten we vandaag eens naar de woordenschat kijken. In een volgende aflevering zullen we op de grammatica ingaan.