Algemeen
Cultuur en de Europese Grondwet
Wilfried Vandaele
De Europese eenmaking was in wezen cell economische aangelegenheid. De grote vrije markt moest het handelsverkeer aanzwengelen en daar zou iedereen peter van worden. Over cultuur werd in het Verdrag van Rome met geed woord gerept. Cultuur bleef dus, conform het subsidiariteitsbeginsel, de bevoegdheid van de lidstaten. In de praktijk liet Europa zich willens nillens toch met cultuur in. Al is het maar omdat culturele producten (tv-producties, boeken, shilderijen ...) ook een economische, commerciële dimensie hebben. Ook voor culturele producten gelden immers in- en uitvoermodaliteiten, btw-tarieven enz.
Maar hier loerde en loert een gevaar: als de ongebreidelde concurrentie, die volgens het Europese adagium moet spelen voor economische goederen, ook volop mag spelen voor culturele producten en diensten, dan zijn de kleinere taalen cultuurgemeenschappen daarvan gegarandeerd het slachtoffer. Als die kleinere taal- en cultuurgemeenschappen geen beschermende en stimulerende maatregelen Mogen nemen ten gunste van bun cultuur, dan kunnen ze niet optornen tegen de groten. Dergelike maatregelen zijn bijvoorbeeld het subsidiëren van de publieke omroep en van films, het instellen van een ‘waste boekenprijs’, het onderling afspreken zoals dat tussen Vlaanderen en Nederland gebeurt - dat landen die een zelfde taal en cultuur delen, elkaars radio- en tv-zenders doorgeven (‘must carry’-regeling of doorgifteplicht).
Haar niet alleen ‘onbewust’, ook bewust ging Europa zich moeien met het culturele terrein, bv. door het aanduiden van Europese culturele Hoofdsteden. Met technocratie verover je immers de harten van de burgers niet, luidde de redenering, en het kon toch ook geen kwaad om te wijzen op wat de Europeanen gemeenschappelijk hebben aan culturele wortels.
Om paal en perk te stellen aan de Europese culturele bemoeienissen, werd in het Verdrag van Maastricht (1992) de zogeheten ‘cultuurparagraaf’ opgenomen (art. 128). Die stelde dat de lidstaten wel degelijk beschermende en stimulerende maatregelen mogen nemen ten gunste van de eigen cultuur. Met het Verdrag van Amsterdam werd het artikel hernummerd tot art. 151 en lid 4 van het artikel werd aangescherpt. Terwijl het oorspronkelijk luidde ‘De Gemeenschap houdt hij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit verdrag rekening met de culturele aspecten’, werd daar in Amsterdam de zin aan toegevoegd: ‘met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen’.
Wilfried Vandaele
Wilfried VANDAELE (Brugge, 5 juni 1959) is algemeen secretaris van het Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland. Voorheen was hij communicatieverantwoordelijke van de Vlaamse Milieumaatschappij en algemeen secretaris van de stichting Algemeen-Nederlands Congres. Van opleiding is hij licentiaat in de Germaanse filologie en licentiaat in de pers- en communicatiewetenschappen.
Meer dan de burger weer hij waar de belangen voor onze taal en cultuur gevaar lopen en waar een goed taal- en cultuurbeleid op zijn plaats is. De crux in Europa vormen de vrije handel en/versus de bescherming van de cultuur. Het zal nog vaker onderwerp van gesprek vormen.