Etymologie
Nicoline van der Sijs, Hondsdraf. Waar komen onze woorden vandaan? Sdu Uitgevers, Den Haag, 2004, 150 pp., ISBN 90 12 10087 9. Prijs: € 12,50.
De met de regelmaat van een klok verschijnende werken van woordenaarster Nicoline van der Sijs werden met dezelfde regelmaat besproken in ons blad. Telkens gaat het om woorden, hun ouderdom, hun betekenis, herkomst, geschiedenis, etymologie. En etymologie is in. Dat blijkt niet alleen uit de talrijke vulgariserende publicaties over woordgeschiedenis, maar ook uit het succes van etymologische woordenboeken. Het eind 2003 verschenen eerste deel (A-E) van het grote Etymologisch Woordenboek van het Nederlands is al aan een tweede druk toe.
Onderhavig werkje is uiteraard van vulgariserende aard. Het is de bundeling van losse bijdragen die voor 2003 verschenen waren in het tijdschrift Onze Taal of in de Onze Taal Taalkalender 2002. In een eerste deel wordt de niet taalkundig geschoolde lezer ingewijd in de taal- en klankhistorische feiten waarop elke goede etymologie moet steunen: de taalfamilies, de klankwetten. Daarna worden de procédés voorgesteld waarmee woorden gevormd zijn: samenstellingen (knoflook, vent), verbale substantieven (drank, greep), afleidingen (deksel, lengte), Bargoens (blaffert), klanknabootsing (tjiftjaf), verkorting (beroeps), metanalyse (adder), leenwoorden (doerak), leenvertalingen (barmhartig). In een tweede deel wordt uitgebreid aandacht besteed aan de volksetymologie, met uitvoerige uitleg bij nagenoeg zeventig door volksetymologie ontstane woorden: doodgemoedereerd < gemodereerd, familiesaus < vanillesaus, gouden liesjes < golden delicious, hangmat < hamaca, hanteren < hanter, een kater krijgen < Katarrh, goede sier < bonne chère enz.
Mag ik een paar aantekeningen maken? Ik ben vrij sceptisch tegenover de verklaring van maars/naars door metanalyse uit aars (blz. 69). Het woord maas - door assimilatie < maars - is nl. ook West-Vlaams (zie mijn Wvl. Et. Wb. 235) en aangezien aars er dialectisch eers, ees is, zou het dan wel nee(r)s, mee(r)s moeten zijn. Het woord is trouwens ook Nederduits: maars, moors, mors ‘achterste’, b.v. in de zegswijze he kann mi an'n Moors kleihn ‘hij kan m'n reet likken’. En op een volksverhaal berust de spottende aanspreking van de Hamburger met Hummel Hummel Moors Moors. - De verklaring van delt ‘hooizolder’ uit de hilt (blz. 70) door Weijnen, vinden we al bij De Bo. Maar West-Vlaams en Zeeuws dilt(e) beantwoordt volkomen aan Hollands-Utrechts til ‘hooizolder’, Ndl. (duiven)til, dat ik dan ook liever verbind met Mnl. dele, deel ‘plankenvloer’. Ik kan hier niet uitvoerig op ingaan, maar verwijs naar mijn Wvl. Etymologisch Woordenboek (blz. 78). - De enkelvoudsvormen schoe en tee (blz. 71) zijn nog altijd West-Vlaams. - Zoals ook De Tollenaere kan ik de verklaring van het Hollandse en on-Vlaamse woord jurk uit een Middelvlaams journeykin (blz. 73) niet geloven. - Bel-etage (blz. 94) is eigenlijk geen pseudo-Frans, maar verouderd Frans, een woord dus dat uit het huidige Frans verdwenen, maar in het Nederlands bewaard is (zie Thésaurus Larousse, 1992, 600).
Dit zijn slechts luttele bedenkingen bij een boek dat - ook in de inleidende hoofdstukken - heel helder en bevattelijk geschreven is. Een aanrader voor elke taalliefhebber.
Frans Debrabandere