Overleden maar met het eeuwige leven
Een interessante categorie van dertiende-eeuwse woorden zijn die woorden die vandaag de dag volkomen onbekend zijn, tenminste als Nederlands woord. Veel overleden Nederlandse woorden hadden naaste familie in een buitenlandse taal. In het Duits of het Engels zijn ze nog springlevend, zelfs in het dagelijkse taalgebruik. Een vluchtige en zeer onvolledige greep van zulke woorden uit het VMNW levert het volgende lijstje op:
Baervoet, bnw., ‘barrevoets, blootsvoets’. Brabant-Oost 1276-1300. Engels barefoot. Ook barevoet ‘met blote voeten’, Brugge 1279. |
Batcheleer, jongeman, jong edelman, Gent 1270. Engels bachelor ‘vrijgezel’. |
Bedurftich, bnw., behoeftig, arm, Limburg 1240. Duits bedürftich ‘behoeftig’. |
Bedurven, ww., nodig hebben, Nederrijn 1270-1290. Duits bedürfen ‘nodig hebben’. |
Belen, ww., Van honden: blaffen. Limb. 1240 en West-Vlaanderen 1287. Duits bellen ‘blaffen’. |
Berecht, znw., bestuur, beheer. Brugge 1300. Nog in West-Vlaams dialect (Brugge) berek, ‘bestuur’. Berec znw., bestuur, macht in Brugge 1295. |
Bernen, ww., ook barnen. Nederrijn 1201-1225. Branden, Engels to burn, Duits Brennen. |
Bispel, voorbeeld, verhaal, gelijkenis. Limburg 1240 Duits Beispiel, ‘voorbeeld’, zum Beispiel, bijvoorbeeld. |
Bli, znw., lood. West-Vlaanderen 1287. Duits Blei ‘lood’. |
Boye, znw., jongen, knaap. Oost-Vlaanderen 1290. Engels boy. |
Bulle, znw., stier, Rijkhoven 1282. Engels bull ‘stier’. |
Gai, bnw., vrolijk. Niet in VMNW, wel Gaailing ‘vrolijk persoon’, toenaam in Geraardsbergen. Vgl. Engels gay ‘vrolijk, blij’. |
Here, znw.o., leger, Nederrijn 1220-1240, voorts het gehele taalgebied. Nu niet meer in de algemene taal, maar nog wel in bijbels taalgebruik. Duits Heer, ‘leger’. |
Hiden, ww., Limburg 1276-1300 verbergen. Vgl. Engels to hide ‘verbergen’. Variant van huden (westelijk), MNW. |
Hilte, znw., Gent 1290. Fuik, meer bep.: houten staak waaraan een visnet werd bevestigd. Engels Hilt ‘handvat’. |
Hose, znw., Gent 1210. Eig. beenbekleding; broek. Duits Hose ‘broek’. |
Lise, bw., stilletjes, West-Brabant 1265-1270. Duits leise ‘zachtjes, rustig, kalm’. |
Nennen, ww., noemen, opnoemen. Nederrijn 1220-1240. Duits nennen ‘noemen’. |
Nose, zn., lawaai, rumoer. Oost-Vlaanderen 1290. Engels noise ‘lawaai, herrie’. |
Stranc, bw., hevig, onwrikbaar, Brabant-West, 1265-1270; ook: groot; krachtig; hevig; sterk; in West-Vlaanderen 1285. Vgl. Engels strong ‘sterk’. |
Tellen, ww., vertellen, Brabant-West 1265-1270. Engels to tell. |
Tuun, znw., omheining, afscheiding, Limburg 1240 (Bern.), West- en Oost-Vlaanderen, Brabant. Vgl. Duits Zaun ‘hek’. In mod. Ned. een betekenisverschuiving naar ‘omheind stukje grond, al of niet rondom een woning’, vergelijk ook Engels town ‘ommuurd bewoond gebied’. |
Tuusc, znw., ruil, Brugge 1291-1300. Duits Tausch ‘ruil’. |
Twere, bw., tweemaal, twee keer. West-Vlaanderen 1285, Limburg 1290 (mhd. Zwiro, zwir(e). Vgl. Engels twice ‘tweemaal’. |
Twi, vr.bw., waarom, hoe. Oost-Vlaanderen 1260-1280. Vergelijk Engels why ‘waarom’ en Duits wie ‘hoe’. |
Wale, znw., walvis, Limburg 1240. Engels whale ‘walvis’. |
Woordenboeken zijn de burgerlijke stand voor woorden in onze taal. Van opkomst tot ondergang, met alle veranderingen en verwikkelingen in zijn leven, is ieder woord, of bijna ieder woord, door een lexicograaf beschreven. Woorden zijn dus net als mensen: er zijn saaie woorden, die niets hebben beleefd, en woorden waarvan een kleurrijke levensbeschrijving gewag doet van al zijn avonturen. Voor vergeten woorden, niet meer gebruikte woorden, is zo'n woordenboekartikel een waardig monument. Het VMNW bevat in ieder geval enkele grafmonumentjes voor lang overleden woorden.
|
|