| |
| |
| |
In de kijker
In de teksten en citaten in deze rubriek worden uiteenlopende standpunten over taal ingenomen. Die standpunten zijn niet noodzakelijk ook die van de Vereniging Algemeen Nederlands of van de redactie van Nederlands van Nu. We hopen dat deze rubriek aanleiding kan geven tot reacties van lezers, die we graag publiceren in de rubriek Zeg 'ns wat.
| |
Goochelen met percentages
Percentages zijn altijd al een geliefd wervingsmiddel geweest. Wintersale met kortingen van 20 tot 50%! Badkamermeubelen nu 30% goedkoper! Maar de laatste tijd is vooral de moeder van alle percentages in de mode: 100%.
Zo is er op RTL5 het ‘multi-media-programmaconcept’ 100% Ondernemer. En in Rotterdam was er de vakbeurs 100% Design. Bij de verkoop van mobiele telefoons gaat Free Record Shop voor 100 procent entertainment, zo meldt het persbericht van deze winkelketen. En zo kunnen we doorgaan: er is een fanclub van Sita (wie kent haar niet?) en die heet, u raadt het al, 100 procent Sita. De lijst is eindeloos: een totaalcommunicatiebureau dat zich Honderd Procent noemt, de boeken 100% Wonen en 100% Kleur en de reisgids 100% Londen. Vooruit, een laatste voorbeeld dan: niemand minder dan Gordon zingt samen met het jongensgroepje Romeo het nummer 100% Verliefd (‘Ik hou van jou ... honderd procent!’).
Nou kon je iemand vroeger al 100% ondernemer noemen: een ondernemer in hart en nieren. Maar was is 100% Sita? Of 100% kleur? Het percentage wordt nu, vreemd genoeg, gebruikt voor iets wat niet meetbaar is. Lager dan 100% kan immers niet. Of zijn er ook twijfelaars die 60% Sita en 40% Jamal zijn? Als je je huis maar gedeeltelijk op orde hebt, is er dan sprake van 50% Wonen? Als je nog geen mobiele telefoon met i-mode hebt, beschik je dan maar over 40% entertainment?
Maar die kanttekening zal de opmars van het versterkende 100% niet stoppen. Het is zo'n gemakkelijk foefje dat combinaties als 100% Verantwoordelijkheid (de biografie van Jan Peter Balkenende) of 100% Romantiek (een escortservice) een kwestie van tijd zijn.
(uit: ‘100% taalinflatie - De opkomst van het percentage’. In: Vakblad Taal - Praktische taal- en communicatieadviezen, jg. 2 (2004), nr. I, p. 8)
| |
Fouten blijven niet altijd fouten
Ik stel dus voor om voortaan in bepaalde gevallen op ondubbelzinnige wijze twee gelijkwaardige varianten toe te staan, in overeenstemming met het daadwerkelijke taalgebruik. Het sleutelwoord in deze zin is ‘gelijkwaardig’. Voortaan zouden regels dan kunnen luiden: u kunt zowel met wie als waarmee schrijven bij personen, zoals u ook de aanrecht en het aanrecht mag gebruiken, en collega's en collegae, keuzen en keuzes en in de eerste plaats en op de eerste plaats. Zoals u regime en regiem mag spellen, nótulen en notúlen mag zeggen, adreslijst en adressenlijst mag schrijven, of kunt kiezen tussen welgesteld en vermogend en tussen attaque en beroerte. Op den duur zou zelfs de vorm die nu nog fout wordt gerekend, de enige goede kunnen worden, althans als deze het vaakst voorkomt. Mensen die bezwaar hebben tegen het bestaan van keuzemogelijkheden, moeten zich realiseren dat die er binnen de taal altijd zijn geweest en altijd zullen blijven - en dan laat ik stijlverschillen nog buiten beschouwing.
Wat de grammatica betreft, gaat het bovendien slechts om een relatief klein aantal extra gevallen, ik schat hoogstens enkele tientallen, waarin nu ook al variatie heerst, zoals boven bleek. Ik pleit bijvoorbeeld niet voor het gebruik van hun als onderwerp, omdat dat momenteel slechts door een minderheid wordt gebruikt. En is het niet juist de variatie die taal zo spannend maakt en de mogelijkheid geeft tot de allerindividueelste expressie?
Niet alleen taaladviseurs zouden moeten vermelden dat er in sommige gevallen meerdere gelijkwaardige keuzemogelijkheden zijn, maar ook in schoolgrammatica's zou dit opgenomen moeten worden. De meeste mensen blijven namelijk hun hele leven vasthouden aan de kennis die ze op school met moeite hebben verworven. Dus wanneer zij een bepaalde keuze hebben geleerd, en er bovendien in taaladviesboeken staat dat die keuze de minste weerstand oproept, dan zullen zij daarop blijven hameren, en zo worden vernieuwingen nooit mogelijk.
(uit: Nicoline van der Sijs, ‘De stem des volks - Hoelang is een grammaticale overtreding nog een overtreding?’. In: Onze Taal, jg. 73 (2004), nr. 1, p. 18-20)
| |
Neerlandistiek op het internet
De afgelopen jaren is de hoeveelheid informatie die via internet (ook) voor de neerlandistiek beschikbaar is gekomen, enorm gegroeid. Het is makkelijk geworden om materiaal ter beschikking te
| |
| |
stellen en dankzij de almaar beter wordende zoekmachines van het type Google kan de gezochte informatie ook meestal worden gevonden. Toch zijn er nog wel opvallende desiderata. Wat vooral nog steeds ontbreekt, is oorspronkelijk materiaal, speciaal geschreven voor het nieuwe medium. Goede sites als de DBNL of de ANS stellen prachtig materiaal ter beschikking dat er echter ook al in gedrukte vorm was. Dat is zeker zinvol en door het nieuwe medium krijgt het ook een meerwaarde: men kan in de teksten zoeken, men kan stukjes eruit knippen enz., maar de informatie is meestal niet origineel, niet in eerste instantie bestemd voor publicatie via internet. Wil het internet een volwaardig instrument voor de neerlandistiek worden, dan zal deze stap gezet moeten worden.
Informatie op het net wordt weliswaar gretig gebruikt, maar heeft nog steeds te kampen met een statusprobleem: iets telt pas ‘echt’ als het op papier gedrukt is [ ...]. Dit statusprobleem staat een verdere ontplooiing van het internet als publicatieforum en informatiemedium voor de neerlandistiek vooralsnog in de weg. Dat is jammer, omdat de mogelijkheden van het medium pas ten volle kunnen worden benut, wanneer men zich al in het productieproces, bij het schrijven, richt op dat medium.
Er zijn eerste pogingen om iets te doen aan deze situatie. Zo is in 2001 het tijdschrift neerlandistiek.nl opgericht, een wetenschappelijk webtijdschrift voor de Nederlandse taal- en letterkunde, dat uitsluitend origineel onderzoek publiceert. Ook hier kan echter nog steeds een zekere terughoudendheid worden geconstateerd, de acceptatie is zeker nog niet optimaal. En ook het besef dat een elektronische publicatie er heel anders uit kan zien dan een gedrukte is er nog niet. Er zijn tal van nieuwe mogelijkheden voor de presentatie van informatie en onderzoeksresultaten, maar we blijken nog niet in staat daar optimaal gebruik van te maken. Dit zal de komende jaren vrijwel zeker veranderen. Ik verwacht dat de neerlandistiek een mooie en zeer interessante digitale toekomst tegemoet gaat.
(uit: Matthias Hüning, ‘Taal gaat digitaal - Neerlandistiek op het internet’. In: Ons Erfdeel, jg. 47 (2004), nr. 1, p. 91-96)
| |
Groen!, Cd&V, N-VA en SP.A
Zijn politieke partijen nog met iets anders bezig dan hun imago? Een mens zou nog gaan denken van niet. Een voor een nieuwe naam aan, met één constante: allemaal hebben ze een koket tekentje of een andere typografische frivoliteit. Beste marketingjongens en partijbonzen, hou daar alstublieft mee op!
Ik heb me er al herhaaldelijk over verbaasd en opgewonden dat een Vlaamse partij tegenwoordig alleen maar een volwaardige partij denkt te kunnen zijn als er een speciaal teken in haar naam staat. CD&V heeft zijn ampersand, die bij voorkeur ook onder de regel gezet wordt, SP.A heeft zijn puntje en wil eigenlijk nog het liefst spa zijn - kleine letters voor de kleine man? -, en N-VA heeft zijn streepje en een ruitje in het logo. Agalev kon natuurlijk niet achterblijven en wil voortaan als Groen! door het leven gaan. [ ...]
En net als je denkt dat je alles gezien hebt, pakt CD&V-voorzitter Yves Leterme met een nieuw project uit om politiek geïnteresseerden naar zijn partij te lokken. Je houdt het niet voor mogelijk, maar hij heeft het project CD&V@work genoemd. Nog even en een mens kan die dingen niet eens meer ontcijferen, &@#!
(uit: Ruud Hendrickx, ‘Groen! &@#!’. In: Ad Rem - Tijdschrift voor zakelijke communicatie, jg. 18 (2004), nr. 1, p. 1)
| |
Netteluisjargon
[ ...] Toch spreekt de koningin anders dan de gemiddelde Nederlander, en niet alleen vanwege haar uitspraak, haar diplomatieke houding en dat handjevol hofwoorden. Ze spreekt namelijk ook nog een soort elitetaaltje. We hebben het dan niet over koninklijk jargon, maar veeleer over ‘netteluisjargon’ of ‘deftige praat’, gebezigd door slechts een klein deel van de bevolking. Mensen van goede familie, of zij die denken dat ze dat zijn, of die goed willen laten merken dat ze dat zijn, weigeren pertinent sommige woorden te gebruiken die de meeste Nederlanders heel gewoon vinden. Nooit ofte nimmer zeggen ze ‘Smakelijk eten!’, ‘Dat het u wel moge bekomen’ of - volgens hen het dieptepunt - ‘Smakelijke voortzetting’, ook wel spottend afgekort tot ‘smavo’. Zulke mensen zeggen liever niets en beginnen gewoon te eten, natuurlijk wel nadat de gastvrouw daartoe het teken heeft gegeven.
Veel mensen zullen dit alles onzin vinden en dat is wel begrijpelijk. Maar ach, het is in feite gewoon een soort codetaal waarmee de elite, of wat daarvoor doorgaat, zich afzet tegen het ‘gewone volk’. Aanvankelijk zei de toplaag ‘pantalon’, ‘trottoir’ en ‘toilet’, maar toen de middenstand deze Franse woorden ook ging gebruiken, keerde de elite terug naar de gewone, soms zelfs platte woorden. Zo zeggen deftige lieden om zich duidelijk te onderscheiden nog steeds liever ‘broek’ dan ‘pantalon’, liever ‘stoep’ dan ‘trottoir’ en liever ‘plee’ dan ‘toilet’. Evenmin zeggen ze ‘stropdas’ (= ‘das’), ‘colbert’ (= ‘jasje’), ‘chic’ (op papier tot hun ergernis ook wel verbasterd tot sjiek = ‘netjes’), ‘koelkast’ (= ‘ijskast’), ‘gebak’ (= ‘taart’), ‘ik lust [of: blief] dat niet’ (= ‘ik houd daar niet zo
| |
| |
van’), ‘duster’ (= ‘kamerjas’), ‘zus’ (= ‘zusje’), ‘opoe’ (= ‘grootmama’, ‘grootmoeder’) of ‘ome’ (= ‘oom’). Iets dergelijks geldt ook voor het zeggen van ‘aangenaam’ bij een ontmoeting. In de tijd van Wilhelmina was dit nog heel gebruikelijk, maar toen ook de middenstand ‘aangenaam’ begon te zeggen, kwam er al snel een einde aan. En verder is het werkelijk ontzettend deftig om ‘kommen’, ‘Appeldoorn’ en ‘motten’ te zeggen. Dan hoor je er pas echt bij! En dergelijk netteluisjargon bestaat niet alleen in Nederland, maar ook in landen om ons heen [ ...]. Kennelijk is het gebruik van zulk jargon tamelijk universeel.
Het netteluisjargon wordt in de corpora van de universiteiten nog altijd aangeleerd. Onze Oranjes zijn hier traditioneel lid van en hebben het taaltje dus zo niet met de paplepel dan toch in de sociëteit ingegoten gekregen. Leden die durven praten over ‘stropdas’ of ‘toilet’ worden luidkeels uitgejoeld - met als gevolg dat je dit ‘burgerlijke’ taalgebruik gauw achterwege laat.
Dus wees gewaarschuwd: als u bij de koningin gaat eten, wens haar dan geen smakelijk eten, ga niet naar het toilet en kleed u niet ‘chic, maar hul u in donker pak of middagjapon.
(uit: Reinildis van Ditzhuyzen, ‘Deftige praat - Hoftaal en netteluisjargon’. In: Onze Taal, jg. 73 (2004), nr. 2/3, p. 45-47)
| |
Van Grembergen scherp over taalverminking
Tijdens een feestelijke bijeenkomst in de Antwerpse Bourlaschouwburg, waar de Vlaamse Cultuurprijzen werden uitgereikt, heeft minister van Cultuur Paul Van Grembergen onverwacht een bitter testament laten horen. Hij stapt weldra uit de actieve politiek, maar gaf toch aan wat volgens hem de prioriteiten zouden moeten zijn van de volgende minister van Cultuur. De belangrijkste is het taalbeleid. Volgens de minister staat onze taal onder druk door de mondialisering en door de banalisering.
Daarbij werd hij zeer scherp: ‘Onze taal wordt op vele fora slordig gehanteerd, de woordenschat verarmt, de uitspraak verglijdt naar een soort tussentaaltje. Geen monument, geen kunstwerk, wordt zo verminkt, geminacht, in zijn aard gekrenkt als het algemeen Nederlands. En dit door honderdduizenden. Hele generaties van hoger gediplomeerden en humaniorastudenten verguizen en verhuizen het Nederlands. Het zou in Frankrijk ondenkbaar zijn dat de heren en dames van de hoge huizen, de nationale instellingen of hun regering dergelijk taalgebruik zouden hanteren. Het Franse volk zou het ontslag eisen van elke president en elke minister die het Frans zo zou behandelen als bij ons het Nederlands veronachtzaamd wordt.’
(Ludo Permentier, ‘Van Grembergen scherp over taalverminking’. Staat op: http://www.vandale.nl/nieuws/taalnieuws/59881, Van Dale Lexicografie, 03-03-2004)
| |
Welk Nederlands spreken Antwerpse ouders tegen hun kinderen?
Ook uit de observatie van gezinnen uit het Antwerpse blijkt dat het een courante praktijk is om minder dialect te spreken tegen kinderen dan tegen volwassenen, vijftien van de achttien geobserveerde volwassenen gebruiken minder dialect wanneer ze zich tot hun (klein)kinderen richten.
Dat Antwerpenaars in de omgang met kinderen meer Standaardnederlands gaan spreken, is een heel bijzondere vaststelling. Vlaanderen wordt immers beschouwd als een diglossische taalgemeenschap, een gemeenschap dus waarin de standaardtaal wordt gereserveerd voor formele aangelegenheden. Dat ouders juist tegen hun kinderen, met wie ze toch een van de meest intieme relaties hebben, proberen om minder dialect te spreken, zegt mogelijk veel over de veranderende status van het Standaardnederlands.
Een erg belangrijke opmerking is dat Antwerpse ouders niet op het pure Standaardnederlands overschakelen, maar eerder op een taalvorm die tussen het dialect en het Standaardnederlands ligt. Het is dan ook belangrijk op het feit te wijzen dat dialect en Standaardnederlands eigenlijk de uiteinden van een continuüm vormen, waartussen zich vele taalvormen bevinden. Zowel uit de interviews als uit de observatie in de Zoo blijkt duidelijk dat volwassenen tegen kinderen niet het Standaardnederlands spreken zoals dat bijvoorbeeld in de tv-journaals wordt gebruikt. De taalvorm die ze tegen hun kinderen gebruiken, ligt echter wel veel dichter bij dat pure Standaardnederlands dan de taalvorm die ze tegen andere volwassenen gebruiken. Je zou dus kunnen stellen dat ze op het continuüm tussen dialect en Standaardnederlands in de richting van het Standaardnederlands opschuiven wanneer ze met kinderen spreken. Ook de analyse van opnames van het taalgebruik van een gezin uit het Antwerpse bevestigt dit. Daar spreken we liever van het overschakelen van dialect richting Standaardnederlands.
Taalkundigen gaan er vaak nogal snel van uit dat de reden waarom mensen geen ‘perfect’ Standaardnederlands preken, is dat ze het niet kunnen. Heel wat respondenten zeggen dat ze het Standaardnederlands inderdaad niet beheersen, maar velen wíllen geen Standaardnederlands tegen hun kinderen spreken. Ze willen mooi en beschaafd spreken, maar het ‘echte’ Standaardnederlands klinkt voor hen te onnatuurlijk en te formeel om tegen hun kinderen te gebruiken.
(uit: An Kuppens, ‘Het Antwerps: niet voor kinderoortjes? (1)’. In: Over taal, jg. 43 (2004), nr. 1. p. 9-13)
|
|