Joenivursitie
Dick Wortel
De professor zag in de collegezaal enkele Aziatische meisjes en enkele Afrikaanse. Dat verbaasde hem niks, want hij wist dat hij veel buitenlandse studenten onder zijn gehoor had. Zijn vak, Nederlandse taalkunde, mocht zich verheugen in internationale erkenning.
Terwijl het het bord schoonveegde, zei hij luid: ‘Ladies and gentlemen. Today I want to talk about the Dutch sentence.’ Het was doodstil in de collegezaal. Alleen het gekras van enkele pennen was hoorbaar.
‘I shall now write a Dutch sentence on the board’, ging hij verder. Hij schreef in mooie letters Jan geeft Piet een boek.
‘This is a Dutch sentence: Jan geeft Piet een boek,’ vervolgde de professor, ‘that is: Jan, John, gives Piet, Peter, a book’. Let us talk about the onderwerp, the gezegde, the meewerkend voorwerp and the lijdend voorwerp in this sentence.’
De professor liep voor het bord heen en weer.
‘As you see there is a certain action in this sentence. Jan, who has a book in his possession, is handing that book over to Piet. The book is undergoing the action of going from one person to the other. So that is why this book is the lijdend voorwerp. But there is no handing-over without a person who receives the book. Piet has to cooperate to make Jan's action possible, so he is called the meewerkend voorwerp’.
Hij zweeg even.
‘Are there any questions?’ vroeg hij, zijn ogen op de Aziatische meisjes vestigend.
Er ging een vinger omhoog.
‘Yes, miss Van Zevenhuizen’, zei hij, ‘Ask your question please’.
‘Professor, u zegt dus dat Jan het subject is van deze zin, dus de nominatief of de eerste naamval, en het boek het object, de accusatief, de vierde naamval. Het boek gaat van Jan naar Piet. Piet moet als het ware meewerken om de overhandiging mogelijk te maken, dus hij is de datief, de derde naamval. Ik geloof dat ik het snap!’
‘Yes, very good, miss Van Zevenhuizen’, zei de professor, en daarna verscheen er een brede lach over zijn gezicht. ‘I am so glad that you have understood my English’.