Woorden
Het lid als uitgangspunt
Een bonte verzameling namen voor het mannelijk geslacht
Jacques Kraaijeveld
Als je op de openbare weg per ongeluk een fout maakt, dan krijg je dat tegenwoordig op ‘vleselijke’ wijze naar je hoofd geslingerd. Het mannelijk lid fungeert als een krachtig scheldwoord. Daarnaast is er ook het zo bekende symbool: de middelvinger omhoog. Mr. Bean maakte zich er in zijn eerste film razend impopulair mee tijdens zijn bezoek aan de Verenigde Staten.
Het is opvallend dat er in ons alledaagse taalgebruik meer namen voor de mannelijke geslachtsdelen in omloop zijn dan voor de vrouwelijke. Het woordje kut begint weliswaar iets goed te maken als (scheld)woord of krachtterm op lul en klote, maar of het ooit de eerste plaats zal innemen in de ranglijst van meest gebruikte invectieven, valt te bezien. Het Bargoens Woordenboek komt, als we de op de geslachtsdelen gerichte (scheld)woorden vergelijken, bijvoorbeeld maar tot een twintigtal synoniemen voor het vrouwelijk geslachtsdeel. Overigens hebben de woordenboekenmakers door de tijd heen zelf ook verschillende - tegenstrijdige? - criteria gehanteerd bij het samenstellen van hun lexicon. Van Dale is ten opzichte van bijvoorbeeld Koenen redelijk ruimdenkend geweest in het vermelden van seksualia. Volgens Ewoud Sanders in Onze Taal van september 1991 heeft dat alles hiermee te maken dat de samenstellers zich hebben laten leiden door het Woordenboek der Nederlandse Taal, dat zich nooit beperkingen heeft laten opleggen.
Toch was er een Erotisch woordenboek en een Nederlands Scheldwoordenboek voor nodig om het brede scala van ‘vieze woorden’ vast te leggen. Heeft dar iets (of misschien alles) te maken met de mannelijkheid van onze cultuur en de macht van de man daarin? Zou het zelfs kunnen betekenen dat, als puntje bij paaltje komt, ons wereldbeeld bepaald werd - en nog steeds wordt - door het mannelijk lid? Bekend is in ieder geval dat de mannenheerschappij door de eeuwen heen maatschappelijk denken en doen sterk heeft beïnvloed. Dat tegenwoordig onze samenleving anders is ingericht, doet niets af aan de waarde en de betekenis van de grote verzameling woorden voor ‘het geval’. Veel van de namen zijn eeuwenoud (‘syn even oude’ werd ontdekt in De Middelnederlandse Boerden, Dr.C. Kruyskamp, 1957) en hebben een lange etymologische geschiedenis, andere zijn van recenter datum. Een aanzienlijk aantal heeft een komische connotatie, weer andere getuigen van vindingrijkheid, of zelfs van weinig omfloerste frisheid. Wat te denken van de prachtige vondst His Royal Highness, Prince Everbard of the Netherlands (gevonden in Maledicta deel X, 1988-89)? Daar valt de middelmatige, nogal denigrerend aangeduide term spulletje helemaal bij in het niet.
Het heeft er overigens wel veel van weg dat, zodra er maar enige overeenkomst is met de vormgeving (lang, dik, rond, fors), alles wel voor het lid door kan gaan. Maar bij sommige metaforen hebben we het zinsverband nodig om tot een juist begrip te komen (‘Ik gooi elke avond mijn anker uit ter hoogte van kaap kont’ of als er iets goed te maken valt: ‘de vredespijp opsteken’), andere zijn variaties op reeds bestaande (liefdeswapen en mijn jonge prins: allebei opgemerkt in De Stille Vriend van Gerard Reve). Andere voorbeelden uit de rijke retoriek van Reve: voorlader, stormram, terugstootloze vuurmond, blonde schuiftrompet, hobo d'amore, witkwast.
Opvallend is ook de relatie tussen de overdrachtelijke naamgeving en de bedrijfstak of het beroep. Zo zijn er synoniemen die met de visserij (hengel, paling), de (land)bouw (beitel) en de textielnijverheid (bobijn, naald) te maken hebben. Eigennamen zijn eveneens heel aantrekkelijk om het geslachtsdeel mee aan te duiden, voor niet-intimi ongetwijfeld ook even geheimzinnig. Henry Miller schreef over zijn John Thursday in Opus Pistorum. Een andere schrijver, D.H. Lawrence, had het in Lady Chatterley's Lover over zijn John Thomas. En Alberto Moravia wijdde er zelfs een boek onder de titel Hij en ik aan, waarin een mislukte filmregisseur in discussie treedt met zijn langwerpig voorval. Thomas Mann spreekt van ‘eine kecke Moralität’.
Op www.algemeennederlandsverbond.org/Neerlandia2004-1/penialia is mijn collectie benamingen voor de penis. Ze valt wellicht ook in het niet bij de Engelstalige verzameling, die Kit Schwartz presenteert in zijn boek The Male Member en die hij verdeelt in 22 categorieën van Sacred Object (Saint Peter) tot A Dummy (Greenhorn). Hij komt tot het respectabele aantal van 231, terwijl hij zijn opsomming ‘extensive, though far from exhaustive’ noemt. Uitputtend is zijn collectie in geen geval, want A dictionary of slang and its analogues door J.S. Farmer en W.E. Henley van 1890 geeft een opzienbarende opsomming van ongeveer 800 benamingen voor de penis, alleen al in het Engels.
De verwondering over de penis, in welke hoedanigheid ook, is alomtegenwoordig in de geschiedenis. Het spreekt vanzelf dat alles wat uitsteekt, geassocieerd kan worden met het mannelijk geslachtsdeel. De verzameling op www.algemeennederlandsverbond.org is slechts een bescheiden bewijs van die menselijke preoccupatie. Het verzamelen van woorden op dit gebied is en blijft, zoals Gerrit Komrij elders (NRC Handelsblad, 10-11-1982) al vaststelde, uiteraard een zaak van toeval en geluk.