journalisten, redacteuren en andere medewerkers nageleefd moeten worden en die samen de huisstijl van het blad of de zender uitmaken. En dat is niet onproblematisch, want al die stijlboeken worden op de markt gegooid voor een veel ruimere doelgroep dan journalisten en redacteuren, waardoor de indruk gewekt wordt dat huisstijladviezen ook buiten de media geldig worden. Ik sluit me volledig aan bij Gert Meesters (‘De overmoed van de toevallige standaard’, in: Over Taal, jaargang 42, 2003, nr. 5, 106-107), die constateert dat Ludo Permentier en De Standaard zich hebben ontwikkeld tot normerende instantie en dat ‘het steeds grotere aantal normuitdragers [nu ook dus met Ruud Hendrickx en de VRT] voor een stijgende onzekerheid [zorgt] bij geïnteresseerde taalgebruikers’. Meesters schrijft verder: ‘Je vraagt je tijdens het lezen van [De Standaard Stijlboek] wel eens af wie nu juist verantwoordelijk is voor een norm: De Standaard, de taalzuiveringsliteratuur, de Ans?’ Daarbij sluit ook deze opmerking van Geert Craps (‘T-commerce ... en het gezag dar daarvan uitgaat’, in: Over Taal, jaargang 42, 2003, nr. 5, 102-105) aan: ‘Het gevaar bestaat ook meer in het algemeen dat het gezag in taalzaken uiteindelijk wordt bepaald door de naambekendheid van de auteur, en dat die naambekendheid niet zozeer voortkomt uit de grondigheid waarmee hij zijn boeken samenstelt, maar wel van de marketingmachine die hem promoot. Is dat het taaladvies waar we naartoe willen?’
Wat staat nu precies allemaal in dit Stijlboek VRT? Omdat een omroep uiteraard in de eerste plaats een gesproken medium is, hebben heel wat adviezen met gesproken taal te maken: enerzijds een aantal informatieve stukjes over de aanspreking (je of u), het interview, intonatie, stijl (commentaar bij beeld, opbouw van een intro, spreektaal, staccatostijl ...), het weerbericht enzovoort en anderzijds heel war uitspraakinformatie bij allerlei afzonderlijke lemma's. Die uitspraakinformatie vinden we niet alleen bij minder bekende woorden als kurkuma [koer-koe-maa], querulant [kwee-ruu-lant] en shorttrack [sjo:r-trek], en bij woorden die Vlamingen traditioneel vaak fout uitspreken (accu [ak-kuu], adjunct [at-junkt], advies [at-fies], alcohol [al-koo-hol], choreograaf [choo-ree-oo-graaf], handicap [hen-die-kep] en plannen [plen-ne(n)]), maar ook bij ontelbaar veel eigennamen (historische figuren, uitvinders, sportlui, musici, politici, acteurs, regisseurs, componisten, dirigenten, Belgische en Nederlandse plaatsnamen, een grote verzameling buitenlandse plaatsnamen). Bij sommige woorden vermeldt Ruud Hendrickx expliciet de Belgische uitspraak (choreograaf [koo-ree-oo-graaf], handicap [han-die-kap], plannen [plan-ne(n)]) en daar voegt hij aan toe: ‘maar wij gebruiken de algemeen Nederlandse / de oorspronkelijke, Engelse uitspraak’. Maar bij match vinden we gek genoeg zowel [metsj] als [matsj]. De toevoeging ‘De
VRT-sportdienst zegt: [matsj]’ wekt verbazing, want op zo'n vaststelling kun je toch geen beroep doen om [matsj] goed te keuren. Die sportdienst zegt [matsj], net zoals alle Vlamingen [matsj] en [han-die-kap] en [plan-ne(n)] zeggen. Op die manier kun je ook de vorm [han-die-kap] goedkeuren, want de halve VRT-nieuws-dienst zegt dat zo, Martine Tanghe op kop. En waarom keurt Hendrickx bij tanken en tanker zowel de vorm met [e] als die met [a] goed? En bij badminton krijgen we zowel de vorm met [e] als die met [a], maar de vorm met [a] wordt nadrukkelijk aanbevolen. Bij clan daarentegen wordt weer - terecht - de vorm met [e] aanbevolen. Hier heeft Hendrickx er echt een rommeltje van gemaakt, hoewel hij in het ook in dit stijlboek opgenomen Taalcharter (p. 288) schrijft: ‘Woorden van Engelse komaf spreken we bij voorkeur op z'n Engels uit. Spellinguitspraak vermijden we. We hebben het dus over zjem (jam), glemmer (glamour), fen (fan), gehendikept (gehandicapt), mennedzjer (manager) en hoeligens (hooligans).’ Verder is bij alle eigennamen de uitspraak opgenomen. Vaak is dat misschien niet echt noodzakelijk, maar bij veel buitenlandse namen is die informatie zeker niet overbodig. Er zijn niet alleen de klassieke gevallen als Gorinchem [gor-kәm], Worcester [woe-stәr] en Soest (Duitsland) [zoost], maar uiteraard ook talloze Italiaanse, Hongaarse, Amerikaanse ... plaatsnamen waarvan de uitspraak niet zo voor de hand ligt. En ook de uitspraak van Waalse en Nederlandse plaatsnamen kan soms verrassen: Xhoris (in Luik) [or-ries] en de Nederlandse plaatsnamen
Maasdonk, Maasland, Maasdam en Maasdriel met in de eerste twee namen de klemtoon op de eerste lettergreep en in de laatste twee namen de klemtoon op de laatste lettergreep.
Bij heel wat Waalse plaatsnamen heeft de auteur het Nederlandse exoniem opgenomen. Je vindt bv. zowel Aarlen/Arlon als Arlon/Aarlen. En telkens is aangegeven welke vorm de voorkeur verdient. Voor de grote steden, de faciliteitengemeenten en de gemeenten waarvan de Nederlandse benaming nog steeds bekend is in Vlaanderen, wordt steeds het gebruik van de Nederlandse naam aanbevolen: Aarlen/Arlon, Bastenaken/Bastogne, Bergen/Mons, Eigenbrakel/Braine-l'Alleud, Kasreelbrakel/Braine-le-Château, 's-Gravenbrakel/Braine-le-Comte, Doornik/Tournai, Edingen/Enghien, Vloesberg/Flobecq, Hannuit/Hannut, Terhulpen/La Hulpe, Luik/Liège, Moeskroen/Mouscron, Namen/Namur, Nijvel/Nivelles, Hoei/Huy, Waver/Wavre. Voor de andere gemeenten wordt de Franse vorm aanbevolen: Soignies/Zinnik, Ath/Aat, Bassilly/Zullik, Beauvechain/Bevekom, Waremme/Borgworm, Jodoigne/Geldenaken, Gembloux/Gembloers, Lessines/Lessen, Dottignies/Dottenijs, Visé/Wezet. Het klopt dat de Nederlandse vormen uit de tweede reeks minder bekend zijn in Vlaanderen dan de Nederlandse vormen uit de eerste reeks. Maar moet een taaladviseur hier eigenlijk adviezen uitspreken? Ik meen van niet. Het zou integendeel aanbeveling verdienen om het gebruik van de Nederlandse namen aan te moedigen, want maken die niet gewoon deel uit van