Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 108
(2004)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermdOver smerissen, flikken en andere politiemannen
| |
[pagina 35]
| |
Nederlands al sinds de 16e eeuw voor. In zijn Appendix peregrinarum, absurdarum, adulterinammque dictionum neemt Kiliaan de volgende woorden op: gendarme ‘miles’, gendarmerye ‘copiae militares’, jandarme ‘miles’. Het woord gaat terug op Middelfrans gens d'armes ‘gewapende lieden’. Een 14e-eeuwse tekst zegt: Chevaucheurs (ruiters) estoient ceulx que nous appelons maintenant gens d'armes. De gendarme was dus oorspronkelijk een soldaat, een wapenknecht en is later geëvolueerd tot politiesoldaat; de gendarmerie werd rijkspolitie. Sinds de Franse revolutie was Gendarmerie nationale, achteraf vertaald tot Nationale Gendarmerie, de officiële naam. In het kader van de vernederlandsing van het openbare leven werd de term in België in 1932 vertaald als Rijkswacht. De gendarme werd een rijkswachter. Dat laatste is evenwel een officieel en vrij papieren woord gebleven, de volksmond heeft het verder over gendarm(erie)Ga naar eind1. Sinds de instelling van de eenheidspolitie in België zal de gendarm(erie) vermoedelijk stilaan uit het spraakgebruik verdwijnen.
Maar voor de Franse Revolutie werd in Frankrijk de openbare orde gehandhaafd door de maréchaussée. Dat was een ruiterkorps onder het bevel van een maréchal of maarschalk, vandaar de naam van het korpsGa naar eind2. Het woord werd in het Middelnederlands overgenomen als marisauchie, mareschalsie, maar had ook een Dietse variant, nl. maerschalkerie. Na de Franse tijd werd in de Nederlanden de term marechaussee ingevoerd, maar de nieuwe en Franse staat België restaureerde in 1830 de gendarmerie nationale. In Nederland heet de rijkspolitie ook vandaag nog marechaussee (enkelvoud en meervoud), terwijl het in het Frans alleen maar een collectivum was.
De Italiaanse gendarmes heten carabinieri, meervoud van carabiniere, wat zoveel als ‘karabinier’ betekent, want ze waren lichtgewapende ruiters. Nu was een karabijn, Frans carabine, het schietwapen van een carabin, een woord waarvan de etymologie onzeker is. En een carabin was een lichtgewapend ruiter. Carabine, karabijn, carabinier(e), karabinier gaan dus op carabin terug.
In België wordt in het dialect een politieagent nog vaak een champetter, sjampetter genoemd. Het woord is verkort uit Frans garde-champêtre of veldwachter en behoort ook tot de stadsdialecten, hoewel de veldwachter eigenlijk alleen op het platteland opereerde. Zijn steedse tegenhanger was de garde-ville, die evenwel in de volkstaal weinig sporen nagelaten heeft. Het woord komt wel voor in het Brugs en in een oud volksliedje: ‘Loop, loop, loop, de garde-ville is daar’. Bekend was in het 19e-eeuwse België de garde-civique of burgerwacht. Bij de burgerwacht werden de mannen ingelijfd die geen militaire dienst hadden gedaan, uitgeloot waren of zich vrijgekocht hadden, en die de financiële middelen hadden om zelf hun uitrusting te bekostigen. De politie is niet altijd - zeg maar zelden - geliefd. Uiteraard zijn er enkele pejoratieve termen voor in gebruik, die een zekere vijandigheid tot uitdrukking moeten brengen. In België kent iedereen de flikken, ontleend aan het Franse les flics. Het is een vrij jong woord, dat pas sinds de 19e eeuw voorkomt. In 1828 verschijnt flique voor ‘commissaris’. Misschien komt het van het Duitse slangwoord Flick ‘knaap’ (vanaf 1510) of van Fliege, te vergelijken met het Franse woord mouchard, dat ook in het Nederlands voorkomt voor een spion van de politie, verklikker en een afleiding is van mouche ‘vlieg’. Die laatste veronderstelling wordt gesteund door fligue à dard (lans) uit 1836. Anderen veronderstellen dat flic afgeleid is van flica ‘klappen’, een variant van flaquer ‘zweepslagen geven’. De herkomst is blijkbaar onzeker, maar Bargoense woorden hebben vaak een Jiddische herkomst en de Duitse hypothese lijkt dan toch te verkiezen.
In het Nederlands is het bekendste pejoratief smeris. Ook dit woord is van Jiddische herkomst. Schmiere stehen betekent nl. ‘op wacht staan’. Het Jodenduitse woord schmiro ‘bewaking, wachter’ gaat nl. terug op Hebreeuws sjemiera ‘toezicht, wacht’, sjamar ‘bewaken’.
De Duitsers noemen een smeris Bulle. Dat is in oorsprong het woord Bulle ‘stier’, dat uit het Nederduits overgenomen werd en hetzelfde woord is als Engels bull. Daaruit ontwikkelde zich de betekenis ‘zwaar, log en lomp gebouwd man’. Daardoor werd het woord geschikt als pejoratief voor een politieman, een smeris.
Het Engelse woord cop komt uit een noordelijk dialect en betekent eigenlijk ‘gevangenneming’. Het is waarschijnlijk een variant van cap ‘arrestatie’. Het gaat terug op Oudfrans caper ‘grijpen, vatten’. Cop en copper ‘smeris’ zouden zo die betekenis gekregen hebben.
Het slangwoord bobby (Bob = Robert) voor politieagent herinnert aan Sir Robert Peel (1788-1850), die de Londense politie reorganiseerde en in 1828 home secretary was, d.i. minister van binnenlandse zaken. Aan die Peel herinnert ook het Ierse woord Peelers, voor leden van de Ierse politie. Het Engels heeft verder nog tal van slangwoorden voor politie, zoals pig ‘varken’, nab, Johndarm > John, slop (omkering van police), flatfoot, flotty, grass hopper < copper enz, maar we kunnen hier niet verder op ingaan.
Een neutraal woord voor politieman is in Groot-Brittannië constable. Het woord heeft evenwel, net als maarschalkGa naar eind2, een hele betekenisevolutie ondergaan. Het gaat terug op Oudfrans cunestable, conestable, dat in modern Frans connétable werd, en ook voorkomt in het Provençaals conestable, Spaans condestable en Italiaans conestabile. Hierin herkennen we het Latijnse comes stabuli of stalmeester. | |
[pagina 36]
| |
Van hoofd van het huishouden werd hij een aanvoerder van het leger, tot hij weer devalueerde tot politieman. Het woord werd ook overgenomen in het Middelnederlands als conestavel. Door volksetymologie werd het woord vervormd tot conincstavel ‘legeraanvoerder, hoofdman, hoofd van de politie’. In het Nederlands is een konstabel een onderofficier bij de marine, belast met het onderhoud van het geschut, en bij grote rederijen hoofd van de bewaking van werf en schepen.
Met de heilige hermandad wordt ook de politie bedoeld. De hermandad was in de Middeleeuwen een stedenbond om de orde te handhaven en onderlinge hulp te verlenen. Een van die bonden was de Santa Hermandad. Het woord gaat terug op Middellatijn germanitas ‘(geestelijke) broederschap’, afgeleid van Latijn germanus ‘broederlijk’.
Een ander Spaans woord voor een politieambtenaar is alguacil. Het is in oorsprong een Arabisch woord al - wazîr ‘vizier’. Aan die vizier ‘hoogwaardigheidsbekleder’ ligt dan weer Turks vezir ‘minister’ ten grondslag en uiteindelijk Oudperzisch vicira ‘minister, rechter’. Laten we eindigen met enkele dialectische en/of verouderde woorden voor politieagent. In het Leuvens heet een politieman een pandoer. Pandoeren waren soldaten van een Kroatisch regiment, opgericht door baron Franz von der Trunck (1711-1749), die de Turkse grensstreken van rovers moesten zuiveren. Servokroatisch pándûr, Hongaars pandûr betekende ‘gewapende dienaar, gendarme’. Oude vormen zijn bándûr, bándor, dat misschien ontstaan is uit Middellatijn banderius ‘die een banier volgt, die onder een vaandel dient, een baanderheer’. Een koddebeier was een jachtopziener, vandaar ook veldwachter, politieagent. Het eerste lid is kodde ‘knots’, het tweede is onduidelijk, misschien terug te voeren tot beieren ‘heen en weer zwaaien’.
Het Vlaamse woord schab(e)letter ‘politieagent, veldwachter’ heeft al oude adelbrieven. In 1465 komt al scadebeletter voor en ook Edward de Dene (1505-1576) kende het woord schadebeletter. Ook Kiliaan (1599) nam schaedbeletter als Vlaams en Brugs op voor ‘urbanus minister’. Het woord betekent duidelijk ‘die schade belet’. Van Veen en Van der Sijs (Van Dale) nemen nog de oude verklaring van Vercoullie over, nl. uit Oudfrans echableter ‘kwetsen’. Maar deze verklaring, die alleen op spellinggelijkenis berust, moet op fonetische, formele en semantische gronden afgewezen worden.
In Brugge en Oostende komt nog het woord haps(ch)aard, hapsjaart, hapesjaar voor ‘politieagent, veldwachter’. De verklaring van De Bo en Vercoullie, overgenomen door Van Dale, uit Frans happe-chair ‘grijp-vlees’, lijkt me niet plausibel. Aannemelijker vind ik de etymologie van Weijnen, als samenstelling van happe ‘bijl’ en D. Scherge, scherje ‘gerechtsdienaar, beul’. Oudhoogduits skerio ‘schaarleider’. |
|