Gaandeweg vindt ook vermenging plaats van beide omschrijvingen, zodat in Nederlandse geschriften de benaming allochtonen vanaf dan vaak gebruikt wordt voor personen die zich legaal in Nederland bevinden, ongeacht of zij de Nederlandse nationaliteit hebben, waarvan ten minste één van de ouders of grootouders buiten Nederland geboren is en die zich mogelijk mede vanwege hun etnische afkomst of hun zwakke sociaal-economische situatie in een achterstandspositie bevinden. Bovendien denkt men bij het buiten Nederland geboren zijn niet direct aan bv. Duitsland en België, maar eerder aan o.a. Marokko en Turkije, vandaar de ‘niet-blanke huidskleur’ in Van Dale.
Niet alleen bestaat er verschil van uitleg over de term allochtonen, het is, naar wij al konden vermoeden, mede op grond daarvan niet altijd duidelijk welke bevolkingsgroepen onder die benaming kunnen ressorteren. Worden bv. mensen afkomstig van de Antillen of Suriname door Nederlandse instanties beschouwd als allochtonen? De Antillen behoren immers tot het Koninkrijk der Nederlanden en Suriname werd pas in 1975 onafhankelijk. Het Centraal Bureau voor de Statistiek beschouwt beide volksgroepen wel degelijk als allochtonen. Het Nederlandse Ministerie van Binnenlandse Zaken doet dat in feite ook, maar heeft het daarbij niet over allochtonen, maar over etnische minderheden. Dat is een benaming waar dit ministerie in officiële stukken een voorkeur voor heeft i.p.v. de term allochtonen, omdat het zich in dezen gedeeltelijk oriënteert op de uitleg van het begrip allochtonen door de Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid, zoals die al door ons omschreven werd. Opmerkelijk is ook dat Binnenlandse Zaken een wetsartikel hanteert dat zegt dat iemand die geboren is op Java, niet allochtoon is, maar iemand van de Molukken wél. Speelt hier een sociaal-economische achterstandspositie een rol?
Het probleem met de omschrijving etnische minderheden of, zoals ze nu meestal heten, etnisch-culturele minderheden, is dat die benaming meer personen omvat dan de ‘echte’ allochtonen. Volgens de Rapportage Minderheden 1999 van het Sociaal Planbureau worden die mensen tot de etnische minderheden in Nederland gerekend die een andere culturele achtergrond hebben en die mede door die andere achtergrond naar veronderstelling in een situatie van sociale achterstand verkeren en in verband daarmee doelgroepen van minderhedenbeleid zijn. Concreet komt dat neer op de volgende bevolkingsgroepen: personen van landen vanwaaruit de voormalige gastarbeiders afkomstig zijn (Turken en Marokkanen), voorts personen uit de al dan niet voormalige overzeese gebiedsdelen Suriname en de Antillen, vervolgens woonwagenbewoners en zigeuners en, ten slotte, asielzoekers en vluchtelingen.
In het decreet van de Vlaamse Gemeenschap uit 1998 is de definiëring van etnisch-culturele minderheden eveneens ruimer dan die van allochtonen: ‘etnisch-culturele minderheden: het geheel van de allochtonen, de vluchtelingen en de woonwagenbewoners en de niet tot voornoemde groepen behorende vreemdelingen die zich in België bevinden zonder wettig verblijfsstatuut en die wegens hun noodsituatie opvang of bijstand vragen’.
Ook de term etnische minderheden resp. etnisch-culturele minderheden voldoet dus niet als vervanging van de benaming allochtonen. Lucassen en Penninx zoeken het in hun standaardwerk Nieuwkomers en nakomelingen. Immigratie in Nederland 1550-1985 in een andere richting om zich enigszins aan de terminologische verwarring te onttrekken en zo neutraal mogelijk te blijven. Zij gebruiken het woord nieuwkomers. Toch vinden - ook - zij die benaming niet bijzonder gelukkig gekozen. Nieuwkomers geeft in feite alleen maar aan dar het gaat om personen die nog niet eerder binnen de huidige landsgrenzen aanwezig waren. Ook zijn Lucassen en Penninx tot de bevinding gekomen dat die benaming nu doorgaans wordt gebruikt in verband met het op gang gebrachte Nederlandse toerustingsbeleid voor nieuwe immigranten en dat de term daardoor in feite op dit moment impliciet wordt beperkt tot die immigranten die een toerusting nodig hebben of zouden kunnen hebben. Ze vinden dan ook dat bij meer gedetailleerde beschouwingen de benaming nieuwkomers niet meer voldoet en dat er meer specifieke omschrijvingen geformuleerd moeten worden. Daarmee is evenwel niet gezegd dar de gelaatskleur van de betrokkenen of het thuisland van hun ouders en voorouders, elementen die inmiddels uit het zicht zijn verdwenen, aan een remonte toe is.
Tegen nieuwkomer kan ook nog worden ingebracht dat het ontleend is aan het Engelse newcomer (Van Dale, p. 2182). Als ‘Belg.N., niet alg.’ karakteriseert Van Dale (p. 1473) het concurrerende inwijkeling, voor immigrant. Tegenover de inwijkeling staat dan natuurlijk de uitwijkeling. Hier moeten wij trouwens even stilstaan bij wat een lezer in Onze Taal van januari 2000 bloedserieus voorstelde: vervang de woorden autochtoon en allochtoon door gemakkelijk begrijpbare [?] alternatieven als inboorling en uitboorling. Maar of dat snel zal wennen? In de 16de eeuw had men het overigens over uitlanders.
Een voordeel van de benaming etnische/etnisch-culturele minderheden is in elk geval dat er iets mee wordt gezegd over de positie van die personen in het land waar zij zich nu bevinden. Andere omschrijvingen hebben dat voordeel niet. Dat geldt ook voor de nog niet te berde gebrachte kwalificatie vreemdelingen. Die benaming heeft bovendien een negatieve bijklank. Een aantal mensen associeert vreemdelingen met personen die door hun andere culturele