Etymologie van Afrikaans
Frans Debrabandere
G.J. van Wyk, A.E. Cloete, A. Jordaan, H.C. Liebenberg, H.J.Lubbc: Etimologiewoordenboek van Afrikaans. WAT, Stellenbosch, 2003, 596 pp., ISBN 0 9584401 3 1. Prijs: € 28,-.
Dit woordenboek ‘is nie in die eerste plek vir die etimologies kundige persoon daargestelt nie, maar wel vir die breë intellektuele lekepubliek’. We vinden er ook niet alle woorden in. Wat werd niet opgenomen? Woordgroepen en uitdrukkingen (wentelwiek of fonkelwijn staan er niet in), eigennamen, woorden die met het Nederlands overeenstemmen en waarvoor er geen ‘belangwekkende’ etymologie bekend is, vaktechnische en vakspecifieke internationale termen, verouderde woorden (voor de 20ste eeuw), gelegenheidsvormingen.
Het is een genoegen om in dit woordenboek te grasduinen. Je hebt het gevoel dat je in een Nederlands dialectwoordenboek bladert. En met de vele sk-woorden voel ik me er als Kortrijkzaan onmiddellijk in thuis: skaap, skamel, skande, skarminkel, skeef, skeel, skinkel, skepsel, skielik, skollie ‘schoelie’, skoon, skrapnel, skyt, enz. Ook de t-apocope (dors, hoof) klinkt me vertrouwd in de oren. Blikkeel ‘keel wat nie maklik brand van warm stowwe nie’ is een mooi pendant van de Kortrijkse blekken kele, met dezelfde betekenis. Heel wat woorden komen nog in het West-Vlaams voor: aardig in de betekenis ‘vreemd’, akkedis ‘hagedis’, altemit(s) ‘misschien’, boet ‘broer, kerel’ te vergelijken met Wvl. 'n kloeke bouten. Heel wat woorden komen in de in het Nederlands verouderde - en in het West-Vlaams nog voorkomende - vorm voor, bv. bagasie, bosgasie/boskasie, horlosie, lekkasie, pakkasie, stoffasie. De v-syncope in oor < over is helemaal parallel met Wvl. oomame < overname.
Vanzelfsprekend zijn de meeste woorden ook Nederlands, vaak zelfs helemaal identiek, zoals aalmoes, aambeeld, aamborstig, aanbieder, abuis, adamsappel, adem, admiraal, advokaat enz. Andere hebben een aanpassing ondergaan: aandadig ‘handdadig’, aanlê, allawâreld, saagmasjien enz.
Aangezien het boek voor de belangstellende leek bedoeld is, is de etymologische verklaring meestal niet erg diepgravend. Toch proberen de auteurs soms een nieuwe etymologie voor te stellen, die ik niet altijd geslaagd kan noemen. Het tweede lid in
aambeeld gaat nier terug op een werkwoord
billen ‘slaan’, maar is gewoon te verklaren door volksetymologische associatie met
beeld. Aamborstig wordt uit
ademborstig verklaard, waarbij het tweede lid afgeleid zou zijn van Mnl.
borst(e) ‘gebrek’. De
auteur besluit: ‘Dit hou dus nie oorspr. verband met Mnl.
ange “eng, beklemd” soos alg. aanvaar word nie’. Maar Oudengels
angbrêost en Duits
engbrüstig worden niet vermeld en die wijzen toch naar ‘engborstig’. In adelborst is het tweede lid uiteraard hetzelfde woord als Duits
Bursche, maar er wordt wel een vreemde interpretatie gegeven aan Lat.
bursa ‘krygsdiens wat deur 'n jongeling verrig moet word as vergoeding van studiekoste’.
Bidet wordt uit het Nederlands (1847!) verklaard, maar waarom niet direct uit het Frans?
Blas ‘effe bleek’ wordt uit Wvl.
bles ‘wit kol op die perd se kop’ verklaard, maar dat is toch duidelijk het Duitse woord
blass ‘bleek’.
Uiteraard is er heel wat vreemde invloed, vooral van het Maleis: aanpiekel, aia ‘bruin of swart vrou’ < aja, aya ‘slawemeisie wat kinders oppas’, agar-agar, akkerwanie, amok, baadjie, baar, baklei, piesang naast banana, bobotie < boemboe. Het bekende baie ‘in hoge mate, zeer, dikwijls, helemaal, veel’ uit banje komt uit Kaaps Maleis banjak. Het woord werd zelfs overgenomen door het Zuid-Afrikaanse Engels, nl. bye. Ik begrijp wel niet waarom sommige van die Maleise woorden via het Nederlands zouden zijn ontleend.
Ook aan het Engels is het Afrikaans schatplichtig: aaispaai, aspaai ‘verstoppertje’ < I spy, aanddrag, d.i. ‘avonddracht’ < evening dress, ablusieblok < ablution block, baai < (good) bye < God be with you, baaibroek ‘badbroek, zwembroek’ < bathing-trunks, lugwaardin < air-hostess, balpunt < ball-point, bandopnemer (zoals meestal in Vlaanderen) < band-recorder, blieper < bleeper, bloufilm ‘pornofilm’ < blue movie, boelie < bully, boggerol < bugger-all enz. Bobbejaansleutel en bobbejaanstreke worden weliswaar als vertalingen van resp. E. monkey wrench, monkey tricks verklaard, maar vreemd genoeg wordt het grondwoord bobbejaan nergens verklaard. Het is nl. de Afrikaanse variant van Ndl. baviaan, Vroegnnl. babiaen, Mnl. baubijn, Fr. babouin. (Zie hierover: Y. Stoops, Bobbejane of bavianen, Coda, Mechelen, 1995).
Het woordenboek is inderdaad een ‘inligtingsbron vir elke taalliefhebber’. Het boek kan wellicht het beste bij Onze Taal worden besteld.