Het nut van de kunst
Vanuit het thema Financieringsmogelijkheden voor Europese culturele (samenwerkings)projecten buiten het Brusselse en Nederlandse overheidscircuit, vanuit een Europees perspectief vroeg Arthur Sonnen, directeur van het Nederlands-Vlaams Theaterfestival en tot 1991 hoofd van de toneelprogrammering van het Holland Festival, zich in zijn lezing af wat Europa voor cultuur betekent. Culturele instellingen zouden het Europese bewustzijn volgens Sonnen moeten aanwakkeren, vooral tijdens het Nederlandse voorzitterschap, en de uitbreiding van Europa wenste hij vooral te zien als de uitbreiding van mogelijkheden en kansen voor deze instellingen. Een panacee voor alle financiële vragen en problemen, zo waarschuwde hij, kan niet worden geboden. Maar wat helpt voor het ondernemen, zijn kennis en bewustzijn van de eigen cultuur, en een persoonlijke band tussen de samenwerkers. Kunst is in het huidige Nederland echter onbelangrijk, behalve dan als handelswaar. In Nederland is het identiteitsbevorderende van de cultuur onderschat en dientengevolge is de mentalisering in dezen slecht: dat een ander anders over zaken denkt dan wij, kunnen we ons dientengevolge niet voorstellen.
In Nederland, aldus Sonnen, heeft het gretig openstaan voor alles ons geen windeieren gelegd, maar daarmee samenhangend ontbreekt het ons aan bewust beleid op cultuurgebied. Wij zijn benauwd om meer aandacht aan de eigen identiteit te besteden, maar daarnaast bezitten wij een zeer ruim bemeten eigenbelang. Datzelfde eigenbelang vraagt er echter om niet langer met de rug naar Europa te staan.
Het maatschappelijke nut van de kunst wordt onderschat, overal heerst in gesprekken een voetbaltoontje over alles. Langzamerhand handelen wij alleen in meningen, waar anderen meer in overtuigingen doen. We nemen onszelf niet serieus in culturele zaken, voor ons is kunst in feite een economische categorie. Kan het eigenlijk Amerikaanser? Nederland is ook zo transatlantisch georiënteerd dat de grens met België en die met Amerika qua culturele afstand over één kam worden geschoren. Alle talen zijn afgeschaft, we leren alleen nog maar Engels. Die utilitaire houding kent ook grenzen: een klein land redt het alleen met de specialiteit van het huis.
Uitgemopperd kon Sonnen zich gaan bezinnen op de vraag: wat hebben we nodig voor onze kunst?
In de eerste plaats overheidsbelangstelling. Vervolgens heeft het toneelleven een internationale impuls nodig, ook economisch gezien! Wij zijn echter helaas niet internationaal geïnteresseerd. Dat zou moeten veranderen, we zouden de drie uitgangspunten van Jacques Delors over kunnen nemen als adagium: noodzaak, redelijkheid en hartstocht. Laten we eens bij de cultuur beginnen in plaats van bij de economie!
Van den Brink mijmerde daarop nog even voort: wat zouden we buiten de grens willen of moeten brengen? De Nederlandse toneelgeschiedenis begint pas in 1970; daarvóór had je nageaapt toneel, daarná pas was ons toneel voor het buitenland interessant. Vooral eigenheid, dat maakt een kans voor anderen interessant te zijn. Maar ook dat is, de lezer zal het met me eens zijn, een keuze. Uiteindelijk kan ‘nageaapt’ toneel in kwaliteit tot ver buiten de grenzen iets te bieden hebben en dat doet het ook. Denk maar aan Antigone en andere Griekse stukken, die eindeloos gespeeld en opnieuw geschreven worden en waar we grote eer mee kunnen inleggen. Maar ja, nu zitten we in het tijdperk van doorgeschoten kopijrecht.