woorden gevormd met voor- en achtervoegsels (
beleefd - onbeleefd, zuiver - onzuiver; koning koningin, kelner - kelnerin). Maar voor de frequente hebben we allemaal aparte woorden:
goed slecht, groot klein; man - vrouw, zoon - dochter. Maar in het Esperanto heeft men, in een overdreven streven naar eenvoud, ook zulke woorden erbij betrokken. Klein =
malgranda ‘ongroot’, slecht =
malbona ‘ongoed’; vrouw
virino ‘mannin’. Een klein meisje is, letterlijk vertaald,
‘een ongrote jongenin', een slechte moeder is ‘een ongoede vaderin’. Ik keur dat zeer af, als onnatuurlijk. Nemen de feministen het dat een vrouw een
mannin genoemd wordt?
Evenals Volapük heeft ook Esperanto te veel op elkaar lijkende elementen. Zoals de persoonlijke voornaamwoorden: mi, vi, li, ŝi, ni, vi, ili. Dat komt in echte talen ook wel voor, maar minder, en de persoonsvormen van de bijbehorende werkwoorden zorgen meestal voor compensatie (hij werkt - wij werken; Frans: nous travaillons - vous travaillez). Maar in het Esperanto bestaat die compensatie niet, want de werkwoorden hebben geen verschillende uitgangen. Het gelds ook voor enkele achtervoegsels: grandigi ‘groter maken’ - ‘groter worden’. De correlatieven zijn ook te weinig gevarieerd en bovendien nietszeggend: kiam ‘wanneer’, tiam ‘dan’ kial ‘waarom’, tial ‘daarom’. Je moet, kortom, wel heel duidelijk spreken om goed verstaan te worden.
De zeer opvallende oj- en aj-klanken mogen best wel eens voorkomen, maar niet te veel, want dan wordt het hinderlijk. Ik acht ze dan ook ongeschikt voor de zeer frequente meervoudsvorm. Het zeer veel gebruikte voegwoordje kaj ‘en’ maakt het nog erger. De taal loopt over van de oj's en de aj's.
Dan de spelling, met die overbodige, internationaal zeer ongebruikelijke dakjesletters: ĉ, ĝ, ĥ, ĵ, ŝ. Maar de algemeen gangbare x en y, evenals de ch en sh, zijn onbenut gelaten.
De esperantisten durven, wel begrijpelijk, geen wijzigingen aan. Het ongelukkige is, dat je zo'n kunsttaal nooit meteen helemaal volmaakt krijgt. Het moet in de praktijk worden uitgeprobeerd, de gebreken komen boven, die moeten worden verholpen, maar de mensen hebben geen zin om steeds weer iets nieuws en iets anders te leren. Ze haken af en als het dan eindelijk wél goed is, dan is de aanhang weggesmolten, zoals bij het Ido. Dat willen de esperantisten niet laten gebeuren, al weten ze heus wel dat hun taal gebreken heeft. Maar toch: naast het woord maljuna ‘oud (onjong)’ bestaat nu ook: olda. Dat is wel een stap in de goede richting. Men zou ook die dakjesletters moeten vervangen, en die vrouwelijke eind-a door de neutrale toonloze e: le grande viro.
Ik heb ook een leerboek Neo, van Arturo Alfandari. Het lijkt me beter dan Esperanto. Het heeft ook wel gebreken, maar veel minder. Voor genoemde tegengestelden en vrouwelijke vormen zijn aparte woorden. De hulpwerkwoorden zijn verkort. De persoonlijke voornaamwoorden zijn veel gevarieerder, maar het heeft wel het vrouwelijke lidwoord la. Het is geen echt neutrale taal, door een te overheersend Romaans karakter, maar de spelling is goed: geen letters met hulptekentjes.