‘Op afstand de beroemdste Sluizenaar’
In een tijd van grote belangstelling voor de mens achter het werk, soms zelfs in overdreven vorm, komt een levensbeschrijving van de schrijver van het
J.H. van Dale
meest ge‘lezen’ boek als geroepen. Onder leiding van presentatrice Ankie Tanihatu ontrolde zich een symposium dat Noord en Zuid via Sluis verenigde rondom de rol die het werk van de Zeeuws-Vlaamse schoolmeester Johan Hendrik van Dale gespeeld heeft in het Nederlandse taalgebied.
In zijn openingswoord noemde de heer J.F. Sala, burgemeester van Sluis, Van Dale ‘op afstand de beroemdste Sluizenaar’ en bracht Sluis verder naar voren als de plaats waar Nederland gekoppeld is aan de Vlaamse cultuur. En zo is het maar net. Sluis, ruimer gezegd Zeeuws-Vlaanderen, behoort nu tot Nederland, maar de naam zegt het al: vanaf de stadsrechten, gekregen van de Vlaamse graaf Gwijde van Dampierre, deelde Sluis in de bloei van Brugge, al heeft Brugge veel angst en naijver gestoken in verschillende pogingen de mogelijke concurrentie om zeep te helpen. Sluis, via het graafschap Vlaanderen Frans, tijdens de Republiek een belangrijke vesting, in 1794 vernield door de Franse troepen en in de Tweede Wereldoorlog nog eens goed verwoest, bleef als stadje in het generaliteitsland op (Staats-)Vlaanderen georiënteerd.
Verschillende visies zijn gedurende deze middag op het verschijnsel Van Dale gegeven. De eerste, zeer onderhoudende voordracht was van prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg, directeur van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie, onder de titel: ‘Weten woordenboeken wel wat wij denken dat zij weten?’
Lo van Driel heeft, aldus Van Sterkenburg, korte metten gemaakt met de lexicograaf Van Dale. Hij plaatst hem onder de overschrijvers en naar de latere maatstaven gemeten zou je natuurlijk ook moeten zeggen dat het werk van Van Dale onder de maat was: geen duidelijke selectie, verouderd materiaal, geen doordachte beschrijving, tekorten en uitweidingen, minder oorbare delen van de woordenschat ontbraken natuurlijk, daar kon je in de toenmalige gemeenschap niet mee aankomen. Kennis verandert echter en de inhoud van een woordenboek moet voldoen aan de makers en afnemers van een bepaalde tijd. Zoals de aanspreektitels van kerkelijke hoogwaardigheidbekleders in het overwegend katholieke Sluis keurig in Van Dales woordenboek stonden, zo staat thans de mollah erin en blikt de ramadan vanuit de r terug op de advent.
Geert Van Istendael sprak vervolgens over ‘De Vlaamse hoofdmeester’. Als intens lezer van de diverse drukken van de dikke Van Dale sprak hij over de West-Vlaams sprekende hoofdonderwijzer als de protestant uit het noorden en de Vlaming in Nederland.
Het kon niet anders dan dat Van Istendael de verschillen in onze landen en hun houding tegenover de taal nog eens scherp én humoristisch ter sprake bracht. Hoe de aanvankelijk gebrekkig sprekende Vlaming nu met nieuwe zelfingenomenheid roept: ‘Wat we zelf doen, doen we beter!’ Hoe de aanduiding van het woordgeslacht in de woordenlijsten in het geslachtsarme noorden ver te zoeken is en wij ouder materiaal moeten bewaren om het voor terugverwijzing te kunnen verifiëren. Het Algemeen-Nederlands Verbond en haar leden weten daar alles van. Hoe Nederlands Van Dale toch is, of liever randstedelijk. Hoe Amerikaans die randstad is. Hoe het Vlaamse goesting gewestelijk heet, terwijl Toonder of Maarten 't Hart dan toch exotisch Hollands genoemd zouden mogen worden.