Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
(2003)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Benelux
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De Benelux en haar instellingenOp het uitvoerende vlak (zie schema 2)Bij een intergouvernementele samenwerking, die de Benelux is, is het van belang na te gaan welke instellingen en bevoegdheden er zijn en hoe zij tot besluitvorming komen. Het kader van dit alles is het Verdrag tot Instelling van de Benelux Economische Unie (3 februari 1958), maar gaandeweg werd dat kader verder aangevuld. De omvorming van België tot een federale staat leidde natuurlijk ook tot aanpassing van de Benelux in haar structuren, samenstelling van delegaties enzovoort. Het basisgegeven dat de Benelux-samenwerking een intergouvernementeel karakter heeft, komt onder andere tot uiting in de piramidestructuur van het uitvoerende niveau, in de vereiste eenparigheid van stemmen en in de rol van de nationale instanties bij de besluitvorming en de rechtspraak. Hierna zetten we de diverse instellingen en hun bevoegdheden op een rijtje, waarna we een blik werpen op hun wijze van besluitvorming. Het Comité van Ministers is het hoogste beslissingsorgaan van de Benelux Economische Unie, de top van de piramide.Schema 1
De Benelux-instellingen en de bevoegdheden Schema 2
Op het uitvoerende vlak Het Comité bestaat uit leden van de regering van België (federaal), Nederland en Luxemburg. De minister van Buitenlandse Zaken is voorzitter van de delegatie, terwijl daarnaast ook formeel de ministers van Economische Zaken en Financiën er deel van uitmaken. Ook bestaat de mogelijkheid dat andere minsters deelnemen aan de vergaderingen van het Comité van Ministers, maar dat hangt van de agenda af. Het voorzitterschap van het Comité wisselt - in de volgorde Luxemburg, Nederland, België - om de zes maanden. Tot eind 2003 is Nederland voorzitter.
De bevoegdheid van het Comité van Ministers ligt in de uitvoering van het Unieverdrag en de daarin vervatte doelstellingen. Om zijn taak naar behoren te volbrengen beschikt het Comité van Ministers over het volgende instrumentarium:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Comité van Ministers kan taken delegeren aan ministeriële werkgroepen. Van die mogelijkheid werd in de loop der tijd veelvuldig gebruikgemaakt. Heden ten dage bestaan de volgende ministeriële werkgroepen waaraan taken werden gedelegeerd: Administratieve Zaken, Personenverkeer, Ruimtelijke ordening, Natuurbescherming en Verkeer. Waar zij bevoegd zijn (bv. Ruimtelijke ordening), nemen de Gewestministers in België deel aan het Benelux-overleg.
De Raad van de Economische Unie (REU) is het hoogste ambtelijke orgaan van de Benelux. Hij is samengesteld uit de voorzitter van de delegaties van de Commissies. De belangrijkste bevoegdheden van de Raad zijn:
De Raad heeft dus een intermediaire rol tussen het Comité van Ministers, de Commissies en de Bijzondere Commissies. Deze rol wordt in gemeenzaam overleg tussen de landen uitgeoefend. Het gaat over beslissingen als:
In de praktijk treedt een Raad in beperkte samenstelling op - te vergelijken met een Directiecomité - ter aanvulling van de functies van de Raad van de Economische Unie. De Benelux-commissies en bijzondere commissies bestaan uit ambtenaren van de ministeries van elk van de drie landen, die bevoegd zijn op het terrein dat in de Benelux wordt besproken. De gewesten in België zijn vertegenwoordigd in de Benelux-overleggroepen als het gaat om overlegterreinen waarvoor zij bevoegd zijn. De relatie tussen de top van de piramide (het Comité van Ministers en de ministeriële werkgroepen) en de basis (de - bijzondere - commissies) loopt in twee richtingen. In de eerste plaats zijn de commissies en bijzondere commissies er om beslissingen van de top nader uit te werken. In de tweede plaats, en het is niet onbelangrijk, worden in de commissies en bijzondere commissies ook eigen initiatieven ontwikkeld, die in een later stadium, als zij daarvoor rijp zijn, ter goedkeuring voorgelegd worden aan de top. In overeenstemming met de huidige en toekomstige prioriteiten in het overleg blijven de volgende zes (bijzondere) commissies actief:
Aan deze overlegorganen werd voorts een Directiecomité voor Interne Markt en Economische Samenwerking toegevoegd om de samenwerking op deze terreinen op hoog ambtelijk niveau aan te sturen. Dit Comité wordt bijeengeroepen als de omstandigheden het vereisen; zijn samenstelling wordt dan aangepast als de agenda dat vereist. Ten slotte bestaat, met name op het terrein van de persoonsgebonden grensoverschrijdende samenwerking, een beperkt aantal werkgroepen die rechtstreeks door de Raad van de Economische Unie worden aangestuurd, zoals jeugdbeleid, grensarbeiders, ambulancevervoer enz.
Het Secretariaat-Generaal, gevestigd te Brussel, is de centrale, gemeenschappelijke administratie van de Unie. Het fungeert als het secretariaat van het Comité van Ministers, de ministeriële werkgroepen, de Raad van de Economische Unie en de werkgroepen die onder de Raad ressorteren, de commissies en bijzondere commissies en het Directiecomité Interne Markt en zijn werkgroepen. Voorts heeft het tot taak alle voorstellen te doen die nuttig zijn voor de uitvoering van het Benelux-Unieverdrag, met welk doel in 1975 door het Comité van Ministers aan de Secretaris-Generaal het initiatiefrecht werd verleend. Deze organisatie telt ongeveer 60 personeelsleden, die binnen de Unie de enige permanente internationale ambtenaren zijn. Zij staat onder verantwoordelijkheid van de Secretaris-Generaal, die in de praktijk samen met de Belgische, resp. Luxemburgse adjunct de beslissingen neemt. Bij verdrag is de Secretaris-Generaal steeds van Nederlandse nationaliteit. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Het College van Secretarissen-Generaal bestaat thans uit:
Het Secretariaat-Generaal stelt ook enkele personeelsleden ter beschikking van de griffie van het Benelux-Gerechtshof, die in het secretariaatsgebouw gehuisvest is.
De gemeenschappelijke diensten zijn in feite het Merkenbureau en het bureau voor Tekeningen of Modellen. Beide bureaus hebben een gemeenschappelijke administratie en zijn gehuisvest in Den Haag. Zij houden zich bezig met de dagelijkse toepassing van de gemeenschappelijke, eenvormige Benelux-regelgeving met betrekking tot de bescherming van merken van tekeningen en modellen ter vervanging van de nationale wetgeving ter zake. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het adviserende vlakDe Benelux Economische Unie telt in haar structuren ook een parlementair instituut: de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad (de Raad) oftewel het Benelux-Parlement. Dat interparlementaire orgaan bestond reeds toen het Benelux-Unieverdrag werd ondertekend, maar het verdrag wijst de Interparlementaire Raad aan als een orgaan van de Unie. Deze Raad is samengesteld uit leden van de parlementen van de drie landen, waarvan 21 van Belgische, 21 van Nederlandse en 7 van Luxemburgse nationaliteit. De Belgische leden zijn afkomstig van zowel de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, als van de deelparlementen. Een bijzonder kenmerk van de Raad is dat de leden zich niet nationaal groeperen, maar volgens hun politieke gezindheid over de grenzen heen. Het Benelux-Parlement beraadslaagt en kan aanbevelingen tot de regeringen richten over onderwerpen die te maken hebben met:
Buiten het akkoord van de regeringen kan de Raad nog over andere onderwerpen van algemeen belang debatteren, vragen stellen, aanbevelingen doen. De regeringen van hun kant kunnen de Raad om advies vragen. De gewoonte is gegroeid dat zij dat doen telkens als er een overeenkomst wordt opgesteld of als die een belangrijke wijziging ondergaat. Het voordeel hiervan is duidelijk: de regeringen ontvangen dan ‘vooraf’ (d.w.z. vóór de behandeling in het nationale parlement) reeds de amenderingen van de leden. Als hetzelfde ontwerp dan later in de landen zelf parlementair wordt behandeld, zijn de parlementsleden die lid zijn van het Benelux-Parlement, de pleitbezorgers ervan, zodat het vlotter kan worden aangenomen. Jaarlijks brengen de drie regeringen aan de Raad twee afzonderlijke gezamenlijke verslagen uit. Het ene handelt over de totstandkoming en de werking van de Economische Unie, het andere over het buitenlands beleid van de drie landen. De Interparlementaire Beneluxraad vergadert bij toerbeurt in de hoofdsteden van de drie landen. In de regel vinden drie plenaire zittingen per jaar plaats en die zittingen zijn openbaar, evenals de stukken die door de Raad worden opgesteld. De Raad vergadert in 2003 en 2004 in België, daarna voor 2 jaar in Den Haag en dan 2 jaar in Luxemburg. Momenteel is de heer Jean-Marie Happart voorzitter. De Raad beschikt over een vast secretariaat, dat zetelt in het Paleis der Natie in Brussel.
De Economische en Sociale Raad van Advies is samengesteld uit leden van de overkoepelende organen van de economische en sociale bedrijfsorganisaties van de drie landen:
Deze adviesraad, waarin de sociale partners inspraak hebben in Benelux-zaken, is samengesteld uit ten hoogste 27 leden, waarvan eenderde kan worden aangewezen door ieder van de drie landen. Deze Benelux-adviesraad kan zowel op verzoek van het Comité van Ministers als uit eigen beweging advies uitbrengen over vraagstukken die rechtstreeks verband houden met de werking van de Economische Unie. Ook deze Raad beschikt over een eigen secretariaat, dat zetelt in de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven (België). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op het justitiële vlakHet Benelux-Gerechtshof. Vele Benelux-regels worden in wetten en besluiten verwerkt in de drie partnerlanden. De op wetgevend en uitvoerend gebied bereikte eenmaking zou in gevaar komen als de rechtspraak zich in de drie landen in verschillende richtingen zou ontwikkelen. Hiervoor werd dan ook een Benelux-Gerechtshof opgericht dat, actief is sinds 1974. Het Hof heeft tot taak de eenheid te bevorderen bij de interpretatie van gemeenschappelijke rechtsregels die als dusdanig zijn aangewezen. Het Hof is dus niet bevoegd ten aanzien van alle rechtsregels die de drie landen gemeenschappelijk hebben. Het Hof drie belangrijke doelstellingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De samenstelling van het Hof is een afspiegeling van die van de Benelux-organen in het algemeen. De rechters zijn namelijk niet uitsluitend aan het Hof verbonden, zoals bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar zijn hoge magistraten die een functie bekleden bij de hoogste rechtscolleges in hun land. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
De Benelux-besluitvormingHet voorbereidende werk voor de regelgeving vindt plaats binnen de ambtelijke piramide, waarvan het Comité van Ministers de top vormt. Binnen deze structuur wordt de Benelux-regelgeving voorbereid. Elke ambtelijke delegatie die naar een Benelux-vergadering komt, houdt eerst intern overleg binnen het eigen departement, soms met andere departementen, om de marsroute te bepalen. De onderhandelingsbreedte wordt dus aangestuurd aan de hand van instructies van de eigen hogere instanties. In het kader van de Benelux worden de standpunten naar voren gebracht en wordt getracht een gemeenschappelijke noemer of gewoon een oplossing te vinden. Soms wordt die oplossing gegoten in een juridische vorm, op basis van de instrumenten die de Benelux kent. In voorkomende gevallen wordt door de experts een juridische basis ontworpen die als overeenkomst, (wijzigings-) protocol, beschikking of aanbeveling zal worden voorgelegd aan het Comité van Ministers via de Raad van de Economische Unie. Het Comité ondertekent jaarlijks een tiental dergelijke juridische instrumenten.
De goedkeuring geschiedt door het Comité van Ministers, dat gemachtigd is over de voorgelegde juridische tekst een besluit te nemen. Dit Comité is een strict intergouvernementeel orgaan, dat is onderworpen aan de unanimiteitsregel. Niemand dringt dus zijn wil op aan de partners. Het is of een akkoord of geen akkoord: samen uit, samen thuis. En ook: de goedkeuring van de Benelux-tekst bindt alleen de regeringen van de drie landen. Wil het Benelux-besluit van toepassing zijn voor de burger, dan moet het eerst nog worden omgezet in nationale wetgeving. Benelux-beschikkingen worden ondertekend door de voorzitter van het Comité van Ministers. De regeringen dienen stappen te ondernemen om die in de wetgeving op te nemen. Dit gebeurt aan de hand van een koninklijk besluit, een wet of een decreet, afhankelijk van de grondwettelijke bepalingen die terzake in elk van de landen gelden. Hun omzetting in nationale wetgeving loopt via de parlementaire goedkeuring en zoals in het vorige geval volgen de drie landen daarbij hun eigen grondwettelijke bepalingen. Protocollen die bestaande verdragen en overeenkomsten wijzigen, zijn eveneens aan deze parlementaire procedure onderworpen.
De rechtspraak. Als de wetten eenmaal zijn vastgelegd, moeten de landen er zich ook aan houden. Het zijn de nationale rechtscolleges die bevoegd zijn om daarover te waken. Er is echter ook een rol weggelegd voor het Benelux-Gerechtshof in de uitleg van gemeenschappelijke rechtsregels. Wat zijn nu die gemeenschappelijke rechtsregels? Het gaat om die Benelux-verdragen, overeenkomsten en beschikkingen, waarin vermeld wordt dat de bepalingen ervan als gemeenschappelijke rechtsregels gelden in de zin van artikel 1, lid 2 van het Verdrag tot instelling van het Benelux-Gerechtshof. Die vermelding is in een groot aantal gevallen opgenomen. De gemeenschappelijke rechtsregels, waarover het Hof zich tegenwoordig het vaakst uitspreekt, zijn: het Verdrag van 19 maart 1962 inzake de warenmerken, het Verdrag van 25 oktober 1966, inzake tekeningen of modellen en de Overeenkomst van 26 november 1973 betreffende de dwangsom, met de daarbij respectievelijk horende eenvormige Beneluxwetten, alsmede de Gemeenschappelijke Bepalingen behorende bij de Overeenkomst van 24 mei 1966 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.
De procesgang naar het Benelux-Hof is als volgt. De nationale rechter beslist om een vraag van uitleg aan het Hof voor te leggen. Hij formuleert die vraag in een vonnis of een arrest, dat door de griffie van zijn jurisdictie ambtshalve aan de griffie van het Benelux-Hof wordt toegezonden. Dat is het startschot voor de Benelux-procedure, die inhoudt dat de betrokken partijen een memorie kunnen indienen, daarna eventueel een memorie van antwoord. Ook kan er op verzoek een mondelinge behandeling van de zaak plaatsvinden, waarbij advocaten in een pleidooi het standpunt van hun cliënten kunnen toelichten. Nadat een advocaat-generaal zijn advies heeft gegeven over de vraag om uitleg, kan het Hof in een openbare zitting uitspraak doen. Het arrest van het Hof is bindend voor alle nationale rechters die daarna in de zaak zullen optreden.
Aanpassing van de overlegstructuren aan de federalisering in België vormt een probleem apart. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de terreinen ruimtelijke ordening en natuurbehoud/landschapsbescherming voeren de Gewesten in België een verregaande eigen bevoegdheid uit. Het ambtelijk Benelux-overleg is qua structuur hierop afgestemd. De volwaardige betrokkenheid van de Belgische Gewesten vereist een politieke aansturing van het ambtelijk overleg door de betrokken Gewestministers. Daarbij wordt gekozen voor de oplossing van niet geformaliseerde ministeriële werkgroepen - geformaliseerd in de zin van artikel 21 van het Unieverdrag. Deze ministeriële werkgroepen kunnen te allen tijde samenkomen en zijn inhoudelijk verantwoordelijk voor aansturing en terugkoppeling. De bevoegheid voor het ondertekenen van beschikkingen en aanbevelingen berust evenwel bij het Comité van Ministers. Daarnaast zijn er terreinen als economie, verkeer of grensoverschrijdende samenwerking waar Gewesten deelbevoegdheden uitoefenen. De betrokken Gewesten nemen deel aan het Benelux-overleg als de agenda dat vereist. Overigens is het gepast hier op te merken dat in het formele Benelux-overleg voor ruimtegebonden grensoverschrijdende samenwerkingsmateries in Nederland met name de provincies belangrijke initiërende partners zijn, terwijl in België de Gewesten en de grensprovincies zo'n rol vervullen. In Luxemburg behoort dat tot de taken van de nationale overheid. Het Benelux-instrumentarium voor de ruimtegebonden grensoverschrijdende samenwerking (en in het bijzonder de Overeenkomst Natuurbehoud en Landschapsbescherming, de Overeenkomst Publiekrechtelijke grensoverschrijdende samenwerking en de Benelux-structuurschetsen inzake ruimtelijke ordening) ligt vaak ten grondslag aan de centrale samenwerkingsinitiatieven op lokaal of regionaal niveau. Daar waar dit overleg op informele basis wordt gevoerd, kan het Secretariaat-Generaal in bepaalde gevallen (en met name als het gaat om de toepassing van het Benelux-instrumentarium of het Benelux-beleid bij deze samenwerking) een begeleidende rol spelen.
Het vaststellen van nieuwe terreinen van samenwerking is een zaak van aanpassing van het kader. De Benelux stelt zich op het standpunt dat alleen taken worden uitgevoerd die voor de drie landen een duidelijke meerwaarde hebben. De omgeving waarin het Benelux-overleg opereert, verandert evenwel voortdurend en dus is het nodig regelmatig de activiteiten te toetsen. Het is daarbij nodig open te staan voor nieuwe ontwikkelingen die de moeite zijn om in het kader van de onderlinge samenwerking te worden opgepakt. Het Comité van Ministers heeft in deze mogelijkheid voorzien: zij werd als doelstelling geformuleerd in een beslissing van eind november 1995 en uitgewerkt op het niveau van de implementatie. Elk Benelux-land kan aan zijn partners een voorstel doen van een nieuw samenwerkingsterrein. Het Comité van Ministers dan wel de Raad van de Economische Unie uit naam van het Comité neemt terzake de beslissing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
De toekomstTerwijl de oorspronkelijke taken van de Benelux, zoals omschreven in het Unieverdrag, op hoofdlijnen uitgevoerd zijn, is het Comité van Ministers van mening dat de Benelux een belangrijke functie moet blijven vervullen. Benelux dient de voltooiing van de onderlinge integratie voort te zetten, in het kader van goed nabuurschap en gelet op de ontwikkelingen binnen de Europese Unie. Daarnaast blijft de Benelux een stuwende kracht bij de verdere uitbouw van de Europese Unie. Meer concreet dient de Benelux zich te richten op de volledige voltooiing alsmede de versterking van de interne markt en de voortzetting van de economische samenwerking op welbepaalde gebieden. Daarnaast dient de grensoverschrijdende samenwerking voortgezet en geïntensiveerd te worden.
Bij de ruimtegebonden grensoverschrijdende samenwerking wordt voornamelijk aandacht besteed aan ruimtelijke ordening, verkeer, natuurbehoud en landschapsbescherming, evenals aan toepassingen van de Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking en het Aanvullend Protocol daarbij.
Ten aanzien van de persoonsgebonden grensoverschrijdende samenwerking hebben de werkzaamheden vooral betrekking op volksgezondheid, problemen van grensarbeiders en jeugdbeleid.
Het gemeenschappelijk visumbeleid wordt voortgezet. Recentelijk, namelijk september 2003, hebben de bevoegde ministers van Binnenlandse Zaken en Justitie een Besluit genomen ‘tot herstructurering van de bij het Akkoord van Senningen van 4 juni 1996 ingestelde overleggroepen’. Zo zal er vanaf nu een versterkte en gestructureerde samenwerking zijn op het vlak van rampenbeheersing en brandbestrijding, veiligheid, drugs, immigratie, operationele justitiesamenwerking en operationele politiesamenwerking. De directe politieke samenwerking ten slotte biedt een middel voor betere behartiging van de gemeenschappelijke belangen, overwegend in het kader van de EU, maar ook in andere internationale fora.
Benelux was, is en blijft het laboratorium voor Europa, de stuwende kracht naar een meer en diepere samenwerking binnen Europa. |
|