spreiding, met de overlevingskansen van individuen heeft de hele evolutie maar weinig te maken. (Dawkins 1989) Ook hier is het weer oppassen geblazen voor foute interpretaties. Genen zijn op maximale verspreiding ingesteld, in tegenstelling tot mensen: die hebben namelijk de anticonceptie uitgevonden. Belangwekkend is de perspectiefwijziging die Dawkins doorvoerde, echter ook vanwege een ander idee, namelijk dat de wetten van de evolutieleer niet alleen gelden
voor de genen maar voor elke replicator, voor elk systeem dat zich voortplant. Voor bewustzijnsinhouden bijvoorbeeld: liedjes die iedereen stom vindt, maar die er toch in slagen om van hoofd tot hoofd te springen en daar te blijven zitten, overtuigingen over hoe vaak een mens een schoon hemd moet aantrekken, over de zin van werken of over welke kleren in de mode zijn etc. etc. Memen noemt Dawkins zulke mentale virussen die elkaar beconcurreren in een harde overlevingsstrijd. De term meme alleen al laat zien hoezeer Dawkins op zoek was naar een replicator die een duidelijke analogie vertoont met het begin van zijn verhaal, de genen. Als hij zich minder op deze analogie had gefixeerd, zou hij wellicht ook talen als voorbeeld voor een andere replicator hebben genoemd. Talen planten zich voort van de ene generatie moedertaalsprekers naar de andere. Bovendien zitten de memen voor de overeenkomsten tussen talen en diersoorten redelijk vast in onze geesten verankerd: er zijn levende talen, bedreigde talen en uitgestorven talen, talen stammen van andere talen af en zijn aan elkaar verwant of juist niet. Gesteld dat talen als replicatoren kunnen worden beschouwd, en gesteld dat alle zich voortplantende systemen onderworpen zijn aan de selectiewetten van de evolutieleer, dan houdt het zoeken op naar de bedenker van de onregelmatigheden die van taal een haast onbetaalbaar symbool voor groepslidmaatschap maakt. Verschillende diersoorten zijn verschillende overlevingsstrategieën voor de genen die hun lichamen hebben opgebouwd: het vergroten van de lichaamsomvang is een overlevingsstrategie, het ontwikkelen van sterkere kaken en grotere klauwen een andere. Verschillende semantische, syntactische, morfologische, fonologische en fonetische patronen kunnen samen met de uitzonderingen op die patronen ook als verschillende overlevingsstrategieën voor de talen worden beschouwd die deze patronen en uitzonderingen
hebben opgebouwd. Talen worden bedreigd wanneer hun sprekers worden bedreigd of wanneer de cultuur waarin ze worden gesproken, dreigt te worden geabsorbeerd door een (economisch) meer dominante cultuur. In de geschiedenis van de mensheid zijn invasies echter veel vaker gevolgd door uitroeiing dan door culturele absorptie. (Dunbar & Barrett 2000: 223) Talen zonder afdoende mechanismen om potentiële vijanden herkenbaar te houden, talen met goedkope lidmaatschapskaarten, hebben hun sprekers onvoldoende beschermd voor hun vijanden en zijn om die reden uitgeselecteerd. Talloze andere talen zijn om andere redenen verdwenen: om een invasie het hoofd te kunnen bieden, is er namelijk meer nodig dan alleen het vermogen om de vijand op elk moment te herkennen. Hem niet herkennen is echter bijna altijd dodelijk. Dit simpele feit heeft wellicht de evolutionaire druk geleverd die alle talen de complexiteit deed ontwikkelen die ze overal ter wereld hebben, los van de complexiteit van de oplossingen die hun sprekers voor allerlei technische problemen hebben bedacht. Binnen een cultuur houden de technologische innovaties op verschillende gebieden gewoonlijk min of meer gelijke tred. Er is nooit een cultuur aangetroffen waarin mensen zich uitsluitend te voet verplaatsen, maar wel over een mobiel telefonienetwerk beschikken. Er is ook nooit een beschaving ontdekt die maanraketten bouwde, maar voor communicatie over grotere afstanden nooit een beter idee heeft gehad dan rooksignalen. Maar alle culturen beschikken over een complexe, hoogontwikkelde taal, welke transport- of communicatiemiddelen ze ook al of niet hebben bedacht. En in elke van die talen zit een zekere mate van onregelmatigheid ingebouwd. De verklaring daarvoor ligt wellicht bij de hierboven beschreven selectiedruk die een rem heeft gezet op de bij ieder taallerend kind waar te nemen tendens om uitzonderingen als regelmatige fenomenen te behandelen. Die druk verklaart ook dat alle nog
levende natuurlijke talen zo gemaakt zijn dat ze moeilijk te leren zijn, dat ze allemaal dure lidmaatschapskaarten hebben en ze allemaal voortdurend veranderen.