Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
(2003)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| |
Nederlands van Nu
| |
In Frans - Vlaanderen legt het Vlaams de laatste loodjes.De taalevolutie die in de laatste twee eeuwen alles domineerde, was het langzame en onomkeerbare oprukken van het Frans ten nadele van het Vlaams. Op die manier is het Vlaamse dialect, dat in het begin van de 20ste eeuw in de arrondissementen Hazebroek en Duinkerke op het platteland nog door 95% van de bevolking gesproken werd en door 70 à 80% in de kleine steden, nu als gezinstaal verdwenen. Op enkele uitzonderingen na spreken alleen nog maar enkele 60-plussers Vlaams en dan nog maar zelden in het openbaar. De uitstralingshaarden van de verfransing zijn vooral de steden geweest, in de eerste plaats Duinkerke.
In de dialectverzameling van Winkler (1874 II, 401) staat nog de Gelijkenis van de Verlorenen Zoon in den Tong- | |
[pagina 30]
| |
val van de stad Duinkerke vermeld. Maar toen tien jaar later de dialectenquête van de Leuvense professor P. Willems in Frans-Vlaanderen verpreid werd (1884-85), merkte de invuller uit Bierne (een plaatsje bij Sint-Winoksbergen) op dat het autochtone Vlaamse dialect van de stad Duinkerke bijna verdwenen was. En toen Willem Pée in 1937-38 de opnamen voor zijn Dialect-Atlas van West- en Fransch-Vlaanderen maakte, zocht hij dagenlang naar een autochtone Duinkerkse dialectspreker, maar hij kon er geen meer vinden.
Van dat taalomschakelingsproces en van het feit dat daarbij de jonge vrouwen, trend- en modegevoelig als ze zijn, steeds vooruitlopen - zoals later in menig taalsociologisch onderzoek werd bevestigd - getuigt een volkslied dat door Edmond de Coussemaker is opgenomen in zijn Chants Populaires des Flamands de France (1856):
Te Duynkerk' gaet het al verkeerd;
De meysjes zyn in 't fransch geleerd.
Van leerom larelom, joep, joep, joep.
De meysjes zyn in 't fransch geleerd.
Van iviva
Generaties lang hebben de Vlaamssprekenden als zelfbewuste underdogs gespot met hen die het Frans overnamen, maar in de praktijk hebben ze, vooral na de laatste wereldoorlog, allemaal hetzelfde gedaan. Ik herinner me de vrouw uit Bierne (bij Sint-Winoksbergen) die er prat op ging dat ze zich niet liet intimideren door de hoogmoed (grootsigheid) en de schone manieren van hen die met Frans spreken wilden imponeren, terwijl ze dat Frans toch maar gebrekkig beheersten en er nog allerlei Vlaamse elementen in lieten doorklinken. De Vlamingen noemden die halve waals, knols of kornoweels. Dat laatste woord verwijst naar de eeuwenlange tweetaligheid in Cornwall, waar de oorspronklijke Keltische taal in de loop van de 18de eeuw ook definitief door het Engels is verdrongen.
Het huidige stadsdialect van Duinkerke is Frans, gemengd met een scheut Picardisch en met een behoorlijk residu aan Vlaams, zowel in de uitspraak als in de woordenschat. Daarvan getuigen niet alleen namen van straten (zoals le Strand, le Boerenhol) of van monumenten (le Leughenaer), maar ook nog heel wat woorden uit het dagelijks leven als: potjevleesch (een mengeling van verschillende soorten opgelegd vlees), bultekaes (hoofdkaas), kaaieloper (dokwerker), menheer, meisje, pietje-plooi (totaal afgemat) enz.Ga naar eind2. De Frans-Vlamingen noemen de Franssprekenden steevast Waals. Daarbij gebruiken ze nog de Middelnederlandse betekenis van Waal, Waals, nl. Franssprekend. De jongens (kinderen) zijn nu al Waals!, heet het; d.w.z. de jongeren zijn nu uitsluitend Franssprekend. In de taal wordt ook nog vaak met het adjectief Frans een negatief kenmerk uitgedrukt. Een Franse barrière b.v. is geen behoorlijk hek, maar gewoon een stuk draadafrastering dat geopend kan worden! | |
Wiene is nuus Vlaemsch? (Wat is ons Vlaams!)Wat hun eigen taal eigenlijk is, waar ze bij hoort, hoe ze geschreven zou kunnen worden, is voor velen een raadsel. Ik herinner me uitspraken als: ‘Nuus Vlaemsch dat en is geen hoogvlaemsch, dat en is geen tale, dat is patooisch Vlaemsch’. ‘Nuus Vlaemsch, dat en schrijft hem niet’. ‘Nuus Vlaemsch dat en is geen Beige, dat en is geen Hollandsch, wiene is dat dan?’ Hierbij denken de Vlaamssprekenden vooral aan de ontlening van heel wat Franse woorden in hun dialect. Reeds in 1713 schreef Andries Steven uit Kassel in een voorwoord op zijn leerboek Nieuwen Nederlandschen Voorschriftboek een Weeklacht van de Vlaemsche maegd op de verbastering der Taal. En in 1884 bestempelde de onderwijzer M. Blomme uit Armboutscappel bij Duinkerke zijn Vlaams dialect als ‘un jargon souvent affreux, ou un mélange de flamand-français’ (een vreselijk koeterwaals, of een mengeling van Vlaams en Frans). Zulke vragen over het wezen van de eigen taal zijn niet verwonderlijk. De Frans-Vlamingen zijn zeker niet achterlijk, maar ze zijn wel analfabeten in hun eigen taal! Sedert 1850 ongeveer is alle onderwijs van of in het Vlaams of Nederlands er verboden. En dat heeft niet alleen tot gevolg gehad dat de kennis van een overkoepelende standaardtaal verloren is gegaan, ook de wetenschap waar men taalkundig bij zou kunnen horen, is sterk vervaagd. Het Franse universitair onderwijs of onderzoek heeft daar ook nooit aandacht aan besteed. Voor zover het Nederlands voorkomt op het universitaire curriculum, is dat uitsluitend als vreemde taal. Nooit heeft men er de link gelegd naar de historische of dialectale aanwezigheid van een soort Nederlands in de eigen regio. Wat meer is, volgens de officiële Franse versie behoort het Vlaams helemaal niet tot het Nederlands (als overkoepelende term), want het zou vanaf de 16de eeuw al geen deel meer gehad hebben in de ontwikkeling van het Nederlands. Dat wordt tegengesproken door de geschriften van ettelijke Frans-Vlamingen tot in de 19de eeuw, waarvan hierboven en hieronder enkele worden vermeld.
Een concurrentie tussen onderwijs van het Nederlands en onderwijs van het Vlaamse dialect is dan ook misplaatst. De twee kunnen als complementair worden gezien en dienen elk in hun maatschappelijk best passende context aangeboden te worden. Sedert enkele jaren pas krijgt het Nederlands meer kans in de grensregio's in het zogeheten ‘enseignement bilingue’, waarbij de ‘taal van de buren’ vanaf het lager onderwijs al wordt aangeboden. Maar wat betreft de valorisatie van het eigen taalkundige erfgoed zal | |
[pagina 31]
| |
dat onderwijs weinig uithalen, zolang de leerkrachten ook niet bijkomend worden opgeleid om de link te kunnen leggen naar het Vlaams dat ter plaatse nog door sommige ouders of grootouders wordt gesproken. Zoals gezegd is ondertussen het Frans helemaal overheersend geworden, niet alleen meer in de steden, maar ook op het platteland. Zelfs in het café op het platteland hoor je, in tegenstelling tot twintig, dertig jaar geleden nauwelijks nog Vlaams. De Vlaamssprekende past zich aan de sprekende meerderheid aan en de Vlamingen worden een zwijgende minderheid. In deze situatie, waarbij het uitsterven van de oude moedertaal voor de deur staat, komt er wel die typische belangstelling, ook van sommige jongeren. Er worden speciale praatbijeenkomsten gehouden waar de Vlaamssprekenden over allerlei onderwerpen spreken en zo proberen de taal nog door te geven aan de jongeren die er belangstelling voor hebben. In die revivalbeweging passen ook de cursussen Vlaemsch, die sedert een aantal jaren door de Duinkerkse vereniging het Reuzekoor worden georganiseerd. Dat leidde zelfs tot een heus leerboek: Cours de flamand. Het Vlaams dan men oudders klappen, geschreven door Jean-Louis Marteel (1992), een professor Engels in Duinkerke. Uitgaande van zijn moedertaal, het Vlaams van Bray-Dunes, concipieerde hij een prettig leerboek. De cursus wordt al 20 jaar op enkele plaatsen aangeboden en momenteel zelfs door de Université du Littoral in Duinkerke. Zoals alle schrijvers van dialectteksten worstelde de auteur met een spelling van het dialect. Daarbij wilde hij niet alleen rekening houden met de vertrouwde achttiende-eeuwse spelling, zoals die in veel plaats- en familienamen nog voorkomt, hij werd ook geconfronteerd met een vaak afwijkende dialectische uitspraak van hetzelfde woord. Zo luidt ‘maken’ in Belle maokng, in het grootste deel van Frans-Vlaanderen maakng (met een mediale a), maar in het uiterste westen maeke (met een geknepen Haagse a en met wegval van de slot-n!). Bovendien blijkt uit de verantwoording van die spelling dat de auteur helemaal geen weet heeft van de historische varianten van het Nederlands, ook al noemt hij zich ‘certifié de néerlandais’. Dat wijst op een grote tekortkoming van het Franse universitaire onderwijs terzake. | |
Nuus Vlaemsch en is 't tzelve niet...Dergelijke dialectverschillen vielen in de 18de eeuw al op aan de in Frans-Vlaanderen zeer actieve rederijkers. Zij discussieerden onder elkaar in brieven en gedichten over de kwaliteit van hun taalgebruik. Een sterk pleidooi voor een zuivere bovengewestelijke taal hield een onbekende auteur uit Sint-Winoksbergen in zijn Snoeijmes der Vlaemsche Tale van omstreeks 1760. Als voorbeelden voor de goede taal en spelling worden Vondel en andere vooral Noord-Nederlandse auteurs aangehaald. Voorts neemt hij de gewestelijke eigenaardigheden van zijn collegarederijkers streng op de korrel. Als loffelijke uitzondering noemt hij ‘De Zwane te Duynkerke’, waarmee de schrijver Michiel De Swaen is bedoeld. De auteur van het Snoeijmes zet zich af tegen het dialectspreken: als er bij Vondel sprake is van oud-Amsterdams en plat-Antwerps, dan verzucht hij:
Voegt er bij: Gentsch is te boersch en te kinderachtig, Brugsch alte dertel, Ypers te schielijk, te verminkt en te zwak, Bergsch al te gewrongen, Meenens alte vrouwelijk en te dweegGa naar eind3., Dunkerksch alte streelachtig, Belsch alte grof en te lomp, Kasselsch alte bot en te dobbeltoonig, Steenvoorsch en Hasebroeksch al te neusachtig, boersch en ongeschaeft, Veuren en Dixmuijde en schijnen in de uijtsprake geen misbruijck, maer veel in de spelkost te hebben.
Van zulke ‘boerse’ fouten geeft hij dan ook enkele proeven; hij citeert van:
de Yperlingen: zuk, wuk, wulke, woje, moedere, vadere, en de Dunkerkenaers: dooft, schreemen, zoukt, smoukt, koukt, en zoo voorts. Kasselaers, Steenvoordenaers en Hasebroeknaers en zullen hun moedertale noijt anders als radbraeken. De Bellenaers met hun gald, schalling, zalve, walke, etc. De Bergenaers zeggen julder, alzan, ete, slape, 't is geloon voor “'t is geluijd”, tens voor “dan”, zoodat het schijnt dat ijder een van Westvlaenderen aerbeid om zijn moedertale te vernielen.
De auteur van het Snoeymes doet voorstellen tot spellingvereenvoudiging, die vooruitlopen op de spelling-Siegenbeek van 1804. De Frans-Vlaamse rederijkers hadden immers hun zeg in het spellingdebat van de 18de eeuw. De vermelde Andries Steven was met zijn Voorschriftboek (eerste druk 1713), dat anderhalve eeuw als leerboek in gebruik was aan weerszijden van de rijksgrens in de Westhoek zowat de regionale autoriteit. Daarnaast kibbelden | |
[pagina 32]
| |
verschillende rederijkers blijkens een in de bibliotheek van het Comité flamand de France bewaarde brievenverzameling van 1763 duchtig met elkaar over de spelling: b.v. over t of d (gelt of geld), g of ch (gezigt of gezicht), s of z (versen of verzen) en nog andere kwesties. Een van hen is een groot voorstander van een eenheidspelling en hij verzucht:
Het pijnt mij grootelijk, dat de Néderduytschen in haere spelkonst niet zo wel overeen-komen als de franschen. En dit wit zouden wij béter konnen treffenGa naar eind4. als sij-lieden, indien wij in nederland eene vergaderinge hadden van taelkundige Vlamingen, naer 't voorbeeld van het Koninglijkgenootschap van Vrankerijk (academie françoise).
Nog een ander is pleitbezorger voor standaardisering en uniformisering in de grammatica:
d'hollanders zeggen dij, dijnen; de Westvlamingen joe, joenen, voor wie blijft u, uwen? Wilt gijse moglijks laten voor de Brabanders, om zoo van eene tale dry te maken?
Dit bewustzijn van taalverbondenheid op het niveau van de bovengewestelijke taal is in Frans-Vlaanderen vooral in de tweede helft van de 19de eeuw verloren gegaan, door het verbod op het onderwijs in de moedertaal (de wet Montalivet van 1853 en de wetten Ferry van 1883-85 over het verplicht algemeen lager onderwijs in het Frans). Dat deed een Vlaamsgezinde boer in 1888 aan een Belgisch-Vlaams journalist schrijven:
Ongelukkiglijk als er geen groote omwenteling en komt, zal onze taal als geleerde taal moeten verdwijnen omdat het jonge geslagt daarvan schier alles ontnomen is.
Deze houding steekt schril af tegen die van enkele hedendaagse intellectuelen die het inzicht in de eenheid van hun dialect en van hun taalverleden met de rest van het Nederlandse taalgebied graag ontkennen. Maar men kan hen dat niet kwalijk nemen, want hun onderwijs zwijgt daarover in alle talen, of verspreidt zelfs verkeerde informatie.
Laten we hopen dat er in Noord-Frankrijk eindelijk maatregelen getroffen worden voor een culturele revalorisatie en degelijke archivering van het Vlaamse dialect. Voorts moet er ter plaatse vorming gegeven worden aan allen die zich interesseren voor alle aspecten van de historische aanwezigheid van het Nederlands of Vlaams in hun eigen regio. Daarvoor komen in eerste instantie de (toekomstige) leraren Nederlands of Vlaams en geschiedenis in aanmerking. |
|