Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
(2003)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Taal
| |
[pagina 13]
| |
Uyt de Oorsponckelijke talen in onze Nederlandtsche tale getrouwelijck over-geset.’Ga naar eind1. | |
Diverse vertalingenHet is natuurlijk niet zo dat voor 1637 geen Nederlandse bijbel voorhanden was. Er waren, al sedert de vijftiende eeuw veel (deel)vertalingen in omloop en sedert de Liesveldt-bijbel (1526), door katholieken en protestanten gebruikt, kennen wij volledige bijbelvertalingen. De gelovige Nederlandse lezer moest zich gemiddeld tevreden stellen met een vertaling van een vertaling. De eerder ondernomen pogingen om de bijbel over te zetten in een algemeen aanvaardbare taal waren tot dan niet gelukt. Zo gebruikte de Vlaming Jan Utenhove voor zijn vertaling van het Nieuwe Testament (1556) - als eerste vertaalde hij rechtstreeks uit het Grieks! - een soort kunstmatige mengtaal uit voornamelijk oostelijke (Nederduitse) dialecten (dialecten die als minderwaardig werden beschouwd) omdat de bijbel voor reformatorische gelovigen in het Duitse Emden was bestemd, die daar vanuit allerlei streken naar toe gevlucht waren. Deze vertaling werd vanwege het zonderlinge taalgebruik in de westelijke provinciën afgekeurd. Groot was het ongenoegen over deze vertaling van de kant van de taalgeleerde en staatsman Marnix van Sint Aldegonde, die later, op grond van alle ontstane ontevredenheid, door de kerken als vertaler zou worden aangesteld. Meer succes boekte de vertaling van het Lutherse Oude Testament van de hand van de Luikenaar Godfried van Wingen, die trouwens goed bevriend was met Jan Utenhove. Deze overzetting werd, met de vertaling van het Nieuwe Testament van Dyrkinus uit 1559, samengevoegd tot een complete bijbel, de Deux-aes-bijbel uit 1562 naar een aantekening van Luther. De aan- of ook wel kanttekeningen van Luther waren bedoeld voor de weinig ontwikkelde lezer. De Deux-aes-bijbel verwijst overigens naar Nehemia 3:5b: ‘de arme moeten het cruyce draghen, de rijcke en geven niet, deux aes en heeft niet.’ Omdat Luther ergens zelfs Tijl Uilenspiegel een rol laat spelen, dit natuurlijk
Op 13 mei 1618 werd de Nationale Synode van Dordrecht geopend, de afgevaardigden kwamen uit heel Europa. Saillant detail: de Franse vertegenwoordigers lieten het op het allerlaatste moment afweten. Let op de lege banken aan de rechterkant.
alleen maar om de minder ontwikkelde aan het lezen te krijgen, wordt deze vertaling ook wel de Uilenspiegelbijbel genoemd. Maar de kritiek op deze vertaling was groot. Het was een vertaling die ver afstond van de oorspronkelijke Hebreeuwse tekst, daarnaast was het een vertaling uit (gebrekkig) Hoogduits naar gebrekkig Nederlands-Duits. In 1594 hebben de Staten-Generaal aan tal van geleerden, onder wie Marnix van Sint Aldegonde, de opdracht gegeven tot een herziening van deze vertaling vanwege de ontevredenheid over de Deux-aes-bijbel. Maar tot een daadwerkelijke uitvoering is het nooit gekomen. Uit de resolutie van de Staten-Generaal van 15 augustus 1594 en uit ande- | |
[pagina 14]
| |
re tekstplaatsen wordt al wel duidelijk dat er al een besef was een algemene Nederlandse taal: ‘[...] dat men alhier zal beschrijven den Heere van St. Aldegonde om metten selven te spreken op de oversettinge van den Bibel wte Hebreeuwsche in ons gemeene Duytsche sprake.’ Zo zal de Dordtse Synode in 1618 ook vragen om een vertaling ‘in goet Nederlandsch’ en daarmee werd klaarblijkelijk bedoeld een soort verenigd westelijk taalgebruik van de noordelijke gewesten met Vlaams en Brabants, met enkele ingeburgerd geraakte oostelijke uitdrukkingen. Wat Marnix van Sint Aldegonde betreft, toen hij de opdracht kreeg én aanvaardde, had hij al een respectabele leeftijd bereikt. Het zou misschien wel een heel mensenleven hebben geduurd om deze opdracht tot een goed einde te kunnen brengen. Marnix overleed in 1598, vier jaar nadat hij de opdracht had aanvaard. Zijn werk werd weliswaar voortgezet door Cornelisz en Helmichius, maar toen ook Helmichius niet lang na Marnix de laatste adem uitblies, stond Cornelisz er alleen voor. Toen ook hij overleed, stond de vertaling stil. Een opvolger voor het omvangrijke werk werd niet gevonden, ook al omdat de Staten van Holland het houden van kerkelijke vergaderingen in die dagen verboden. Hoe het ook zij, het was de Nationale Synode van Dordrecht die zich weer sterk heeft gemaakt voor een uniforme vertaling van de Bijbel. | |
RevisorenDe leiding van de Dordtse Synode was in handen van Johannes Bogerman. Het eerste punt dat aan de orde kwam tijdens de kerkvergadering, was de nieuwe Bijbelvertaling. De voorzitter wees daarbij op een tegenstelling tussen buiten- en binnenland. In het buitenland had men namelijk uitstekende vertalingen, die rechtstreeks uit de grondteksten kwamen, bijvoorbeeld de Engelse King James Bible en de Italiaanse Bijbel van Diodati. Voor de Statenvertaling werd de hulp ingeroepen van de buitenlandse afgevaardigden die aan de synode deelnamen. Men richtte zich in dit geval voornamelijk tot de Engelsen omdat zij de meeste ervaring hadden: hun - in de ogen der deelnemers - uitstekende vertaling was immers kort daarvoor tot stand gekomen. Men wilde dus graag weten wat hun werkwijze was geweest. Ter instructie van de vertalers zette de Synode de nodige regels op papier die in acht genomen moesten worden. Om te beginnen moesten vertalers, bijgestaan door revisoren die het werk later nog eens nauwkeurig zouden nakijken, uit alle provincies worden aangesteld. Uit elk gewest zou een deskundige vertaler aantreden. In de zeventiende eeuw was de positie van de oostelijke dialecten echter van ondergeschikt belang. Die dialecten werden niet als goed Nederlands beschouwd. Vertalers uit Drenthe en Overijssel ontbraken dan ook om de eenvoudige reden dat in deze oostelijke provincies niet of nauwelijks goede kennis van de Nederlandse taal was met als logisch gevolg dat er geen deskundigen waren op dat gebied. Het ontbrak er trouwens ook aan de vereiste theologische kennis. De oostelijke dialecten uit de zeventiende eeuw hebben dan ook geen bijdrage aan de standaardtaal geleverd. Na deze selectie zochten de vertalers, die afkomstig waren uit Friesland, Holland, Zeeland en Oost-Vlaanderen, hun heil in Leiden om zich over een uniforme vertaling te buigen die negen jaar in beslag zou nemen. Wetenschappelijke hulp en een bibliotheek vol woordenboeken stonden tot hunner beschikking. Voordat men daadwerkelijk aan de slag kon, moest uiteraard overeenstemming worden gevonden over de manier van vertalen. Dat gebeurde met meerderheid van stemmen. Er zijn heel wat compromissen gesloten ter wille van de uniformiteit van de vertaling wat betreft spelling, woordgebruik en grammatica. Deze bindende besluiten werden in 1628 vastgelegd in de Resolutien van de beijde collegien der oversetters, tsamen vergadert Anno 1628 in Jul. aengaende de Duijtsche tale. Gezien de grote invloed die de Statenbijbel op het taalgebruik heeft gehad, zijn deze Resolutien binnen de geschiedenis van de Nederlandse spraakkunst op hun plaats.Ga naar eind2. Een belangrijke regel waaraan de vertaler zich strikt diende te houden, was dat de nieuwe Bijbelvertaling niet te veel mocht afwijken van de reeds bestaande vertaling, ter voorkoming dat het volk uit onvrede over het nieuwe in verweer zou komen. Daarbij moesten de hoofdzaken van de Heilige Schrift in zekere zin wel toegankelijk zijn voor de grote massa. De vertalers moesten ook zo dicht mogelijk bij oorspronkelijke Griekse en Hebreeuwse zegswijzen blijven. Mocht op deze manier geen zuiver Nederlands ontstaan en de letterlijke vertaling te veel vraagstukken opleveren, dan dienden deze zegswijzen wel letterlijk vertaald te worden in de kanttekeningen. | |
Spelling en grammaticaDe regels die gehanteerd moesten worden, hadden voornamelijk betrekking op het taalgebruik, op grammatica en spelling. Wat betreft de spelling werd bijvoorbeeld gekozen voor ae, ee in gesloten lettergreep en a, e(e) in open lettergreep, maar verdere regelingen in dezen missen consequentie. Ook werd de medeklinker j onderscheiden van de klinker i, zoals u en v hun eigen weg gingen. Ook werd een verschillende spelling ingevoerd bij gelijkluidende maar in betekenis verschillende woorden, vergelijk zijn en sijn. Allerlei klankverschillen werden zo goed mogelijk ondergebracht in de spelling vanuit de overtuiging dat allereerst de eenheid van de spelling gezocht moest worden. Wat betreft de grammatica werd het gebruik van het verouderde voornaamwoord du vervangen door ghy voor de tweede persoon in zowel enkelvoud als meervoud (het | |
[pagina 15]
| |
gebruik van du werd als een oneerbiedige
De titelpagina van de Deux-aes-bijbel die in 1562 is verschenen in Emden. De bijbel draagt deze naam naar een kanttekening van Luther.
vorm beschouwd en was de kerk al jarenlang een doorn in het oog). De vertalers sloten wat naamvallen betreft, zoals in het ‘eert uwen vader en uwe moeder’, aan bij de grammaticus De Hubert. Utenhove en Marnix hebben altijd gepleit voor het gebruik van du, hiermee verwijzend naar het oude Vlaams en Brabants (en andere talen), waar men tot God bidt in het enkelvoud, in plaats van het afstandelijke ghy. Het gebruik van het meervoudige ghy(lieden) voor het enkelvoud kwam volgens Marnix uit het Spaans en daarvan wilde men in de Nederlanden tijdens de Spaanse overheersing natuurlijk absoluut niets weten. Maar du was zelfs met steun van Marnix niet meer te redden. Het Hollandse ‘mijn’ werd verworpen omdat het een woord was dat alleen maar door de lagere klasse werd gebruikt en ‘mij’ werd gebruikt als lijdend voorwerp. In plaats van de wederkerende voornaamwoorden hem en haer werd het wederkerend voornaamwoord zich ingevoerd. Dit was trouwens de enige schaarse invloed van het geminachte oostelijke dialect. De keuze van Zuid-Nederlandse woorden zoals gaarne en schoon laat de Zuid-Nederlandse invloed in de Statenvertaling zien. Nieuwe, ook weer Zuid-Nederlandse woorden werden ingevoerd, zoals zondebok en slachtoffer. De zuidelijke dialecten hadden de grootste invloed op de nieuwe bijbelvertaling. Hun taalgebruik was immers al ingeburgerd, had een schrijftraditie en werd vooral door de hogere klasse gesproken. Bovendien klonken de woorden die gebruikt werden, in de oren van de noordelijke bevolking, plechtig zoals het een Heilige Schrift betaamt. Een ingewikkelde zinsbouw werd in de Statenvertaling steevast in ere gehouden, omdat men zich nu eenmaal strikt diende te houden aan de brontekst. | |
Grote invloedDe Statenvertaling uit 1637 kan, gezien de gebruikte vormgeving en formulering, niet bepaald een schokkende verbetering ten opzichte van de Deux-aes-bijbel genoemd worden. Wel werd orde gebracht in het gebruik van spelling en verbuiging, en werd door een consequent woordgebruik de eenheid van de Nederlandse taal bevorderd. De Statenvertaling, voortvloeiend uit de Nationale Synode van Dordrecht, kan in ieder geval als voorbeeld van goed taalgebruik worden beschouwd en heeft grote invloed gehad op de verdere ontwikkeling van een algemeen geldende Nederlandse schrijftaal en zelfs van ons hedendaags taalgebruik, dankzij de samenwerking en inspanningen van mensen uit verschillende dialectengroepen, het Vlaams en Brabants, de noordelijke (Hollandse) en in geringe mate de oostelijke dialecten.
Toch werd deze Statenvertaling al vrij snel na verschijning als niet erg leesvriendelijk bestempeld. Er ontstond bovendien een afkeer van het zuidelijke Nederlands. De lutheranen bleven halsstarrig vasthouden aan een eigen vertaling, die terugging op de vertaling van Emden. Tot een hervertaling werd echter niet besloten. Dat duurde nog tot de jaren dertig van de vorige eeuw. Toen groeide steeds meer het besef dat het taalgebruik van de Statenbijbel uit de zeventiende eeuw onbegrijpelijk geworden was en bepaald niet toegankelijk voor mensen zonder opleiding of zonder kerkelijke achtergrond. Het Nederlands Bijbelgenootschap gaf in 1927 het startsein voor een nieuwe vertaling en begon in afwachting daarvan met het vertalen van losse bijbelboeken naar meer hedendaags Nederlands. De complete Nieuwe Vertaling, verschenen in 1951, heeft voor velen de plaats ingenomen van de Statenvertaling uit 1637. De voertaal die gebezigd werd tijdens belangrijke bijeenkomsten in de zeventiende eeuw, was Latijn. Deze voertaal werd natuurlijk ook gebruikt tijdens de Nationale Synode van Dordrecht, waar vermoedelijk geen woord Nederlands is gevallen. De algemene eenheidstaal is er, zoals we weten, gekomen en de taal van de Statenbijbel heeft daar, getuige de talloze woorden en uitdrukkingen, verzameld in bijbellexicons, diepgaande invloed op gehad. |