| |
| |
| |
Taalbeleid
Proeve van een binnenlandse taalpolitiek
Piet Paardekooper
Ten geleide:
Paardekooper werkt aan zijn visie op taalpolitiek
Het navolgende artikel is een eerste aanzet tot een breder gesteld stuk van P.C. Paardekooper, die bezig is aan het opstellen van een persoonlijke visie op onze taalpolitiek. Dat is in menig Nederlands oor nog steeds geen prettig woord, maar het begint via het EU-verband waarin we ons nu bevinden, in Nederland desondanks vaste voet te krijgen. Hoe moet zoiets eruitzien en hoe verhoudt het zich tot taalbeleid? En doen Nederland en Vlaanderen als ze het samen doen, dan ook beter? Paardekooper zet eerst maar eens de begrippen en termen neer, en kijkt vervolgens wat ons volgens hem te doen staat. En zoals altijd prikkelt en tergt zijn uiterst formalistische non-conformisme en dwingt ons een standpunt te bepalen.
Prof. Piet Paardekooper, ‘PCP’ in de MO-kringen van weleer, heeft in dat opzicht een naam hoog te houden. Als inmiddels tweeëntachtigjarige kan hij terugzien op een leven vol strijd, op vakgebied en daarbuiten. Bewondering en verguizing zijn hem daarbij steeds ten deel gevallen, niet in de laatste plaats omdat hij tot de preciezen behoort, maar daarnaast zeer rekkelijk opereert, wetenschappelijke exactheid paart aan gedurfde uitingen op maatschappelijk en politiek vlak. Bewonderd en gevreesd door studenten, maar ook door vakgenoten!
Bewondering is er voor zijn ‘methode-Paardekooper’, een tot in alle consequenties uitgewerkte, spraakmakende, uiterst vormelijke leergang die het middelbaar onderwijs in het zuidelijke deel van ons taalgebied veroverd heeft en die wat de taalkunde betreft, uitmondt in een gaaf wetenschappelijk product als ‘het abstracte patroon’. Tegelijkertijd is de terminologie, voor elke terminograaf een passionerende vreugde, ook weer een iets te gesloten systeem om de veelvormige werkelijkheid te veroveren: breedheid neergezet in de kleinste details is lastig consumeren. Wetenschap en leren worden naar de zin van veel taalkundigen vervolgens niet voldoende uit elkaar gehouden. Maar een feit is, dat het werk niemand onberoerd laat.
Paardekooper heeft zich van meet af aan ingezet voor zijn taal, voor onze taal. In tijden van de grote taalspanningen in België was zijn bewering ‘Er bestaan geen Belgen’ voldoende om hem het land uit te zetten. Maar zo staatsgevaarlijk was hij tegelijkertijd weer niet, dat hij niet van 1970 tot aan zijn emeritaat in 1986 hoogleraar Nederlandse taalkunde is geweest in Kortrijk. Nadien trok hij naar Leiden, waar hij nog steeds woont. Wie hem belt en niet thuis treft, krijgt het antwoordapparaat met de tekst: ‘Klankpost Piet Paardekooper!’
Onlangs kreeg het ANV een taalpolitiek stuk van hem ‘om eens te lezen en te bespreken’. Ook collega's kregen het stuk. En zoals gewoonlijk intrigeerde het door de grote rechtlijnigheid, maar leek het ook onwerkbaar en toch tegelijkertijd volstrekt helder.
In samengevatte vorm leggen wij het aan u voor, zodat u met ons mee kunt kijken. (ER)
| |
Grenzen, begrippen en namen
Taalpolitiek houdt zich bezig met de behartiging van de belangen van een taalgemeenschap, dat is een groep mensen met eenzelfde taal, eenzelfde cultuur en eenzelfde geschiedenis. De Nederlandse taalgemeenschap (in Europa) bestaat uit 22 miljoen mensen. In het zuiden is er een grens met de Franse taalgemeenschap, in het oosten met de Nederduitse en de Hoogduitse. De Nederduitse taalgemeenschap is heel sterk met de Nederlandse verwant. Zij omvat zo'n 50 miljoen mensen, maar die spreken als cultuurtaal het Hoogduits, dat vooral in het zuiden van het Duitse taalgebied ontstaan is. Neder- en Hoogduits omvatten samen 115 miljoen mensen, verdeeld over Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland.
Tot in de zeventiende eeuw voelden onze voorouders een heel sterke, maar afnemende eenheid met het Duitse taalgebied: Willem van Oranje was geen geboren Nederlander. Onze voorouders beschouwden zich als Duitsers, als Nederduitsers. Die naam is lang bewaard in Nederduits Hervormde Kerk en Nederduits Gereformeerde Kerk. Ook het Engelse Dutch voor ‘Nederlands’ wijst op die oude naam Duits voor ‘Nederlands’.
De term Nederland is vrij jong, maar werd officieel na het ontstaan van het tegenwoordige Nederland in 1830, toen het grotere Nederland van Willem I (gesticht in 1815) uiteenviel in een noordelijk en een zuidelijk deel. Noord-Nederland kreeg toen de genoemde naam, en Zuid-Nederland werd België genoemd, een vertaling van de oude Latijnse naam voor Nederland: Belgica.
Zo bezien grenst Nederland dus aan Nederland...
De 22 miljoen Europese Nederlandstaligen zijn verspreid over Nederland, België en Frankrijk (de streek rondom Duinkerke ofwel Frans-Vlaanderen). Taalpolitiek vormt het geheel een ‘binnenland’, maar politiek natuurlijk niet.
De binnenlandse Nederlandse taalpolitiek houdt zich bezig met problemen en mogelijkheden binnen dat taalgebied, de buitenlandse met die daarbuiten. Onder de binnenlandse Nederlandse taalpolitiek bevindt zich het Afrikaanse taalgebied, dat Zuid-Afrika en Namibië bevat. Afrikaans is eveneens Nederlands, het is in hoofdzaak Beschaafd Zeventiende-eeuws Amsterdams. Ook dat hoort dus bij ons taalpolitieke binnenland. Er zijn 6 miljoen sprekers: 3 miljoen blanke en 3 miljoen
| |
| |
bruine. Er zijn dus twee onderdelen van de Nederlandse taalpolitiek: de binnenlandse en de buitenlandse. De eerste valt uiteen in problematiek in Nederland, in België en in Frans-Vlaanderen - en in Zuid-Afrika. De tweede omvat de problematiek in de hele rest van de wereld en behandelt vooral het onderwijs Nederlands en - breder - de Nederlandse cultuurpolitiek: het verspreiden van kennis van Nederlandse bouwkunst, schilderkunst, muziek, letterkunde enz. in het buitenland.
| |
Taaldiscriminatie
Mensen waarderen talen erg ongelijk. De hoogste waardering krijgen talen van gemeenschappen met een hoge ouderdom, een hoog cultureel peil en een groot aantal veroveringen. Er is een soort pikorde tussen Europese talen.
In de praktijk staat het Grieks helemaal bovenaan, omdat die beschaving (in Europa!) de oudste is en al vroeg een heel hoog peil bereikt heeft. Daaronder komt het Latijn: de Romeinen hebben een heel groot deel van hun beschaving aan de Griekse ontleend en die op hun beurt via militaire veroveringen aan heel West-Europa overgedragen.
Via het christendom heeft de nog oudere joodse beschaving zich over Griekenland, Italië en de rest van West-Europa verspreid, maar dat is via de Romeinen gebeurd, zodat de invloed van het Hebreeuws op het Nederlands vrij klein is. Bijna alle ontleende kerkelijke termen zijn Latijns-Grieks: brevier, mis, kerk, priester enz.
Het prestige van het Latijn is versterkt door zijn positie als kerktaal en - tot in de negentiende eeuw - als taal van wetenschap. Het heeft zich voortgezet in de Romaanse talen, die oorspronkelijk boven alle Germaanse en Slavische talen staan. Binnen de Romaanse talen staat het Frans weer bovenaan, maar doordat de Engelsen en de Amerikanen de Tweede Wereldoorlog wonnen, hebben Engeland en later vooral Amerika (200 miljoen inwoners) het Frans verdreven.
Binnen het Germaans staat het Duits met 115 miljoen sprekers bovenaan; het Nederlands komt nog boven de Scandinavische talen.
Zoals kleinere gemeenschappen hun taal negatief waarderen, zo doen grotere het positief. Zo voelt een Franstalige zijn moedertaal als ‘de mooiste van de wereld’ en als bijna onaantastbaar. Hij is weinig geneigd om Engels te leren, en is ongelukkig als dat moet. Bijna iedereen gedraagt zich volgens de regel dat leden van kleinere gemeenschappen de neiging hebben om over te gaan naar grotere. Dat gebeurt bij dialectsprekers die ABN (enz.) gaan spreken, en bij leden van kleinere taalgemeenschappen als geheel tegenover grotere.
De aantrekkingskracht van talen van grotere gemeenschappen op sprekers van kleinere blijkt uit ontleningen, uit het verlangen of de zakelijke drijfveer om die ‘grotere’ taal aan te leren en te benutten. Voor taalkundigen ligt de zaak anders: wetenschappelijk staat vast dat alle talen gelijkwaardig zijn. Omdat ook de laagst gewaardeerde dialecten talen zijn, geldt die gelijkwaardigheid ook daarvoor. Het klassieke Grieks is dus wetenschappelijk bezien volkomen gelijkwaardig aan het eerste het beste Venda-dialect. Wel hebben alle talen onderling verschillen: elke taal verwerkelijkt een beperkt aantal mogelijkheden van de menselijke geest: de ene taal heeft veel verbuigingen, de andere helemaal geen; de ene taal heeft bijna geen klinkers, de ander bijna geen medeklinkers; de ene taal heeft twintig woorden voor soorten runderen, de ander maar een. Maar al die varianten maken een taal niet beter of slechter.
Benamingen van leken (mooie, muzikale, lelijke, vulgaire talen) slaan dus wetenschappelijk nergens op, maar ze bepalen wél de houding van het lekenpubliek. Ze zijn in sommige gevallen al heel jong bijgebracht en vervanging door objectieve maatstaven is dus een hele moeilijke en langdurige zaak. Het gaat om de strijd tegen taaldiscriminatie.
| |
Nationalisme
Nationalisme is in allerlei vormen waarschijnlijk algemeen-menselijk. Het is een vorm van groepssolidariteit, zoals die bestaat in gezinnen, vriendenkringen, groepen vakgenoten, geloofsgenoten, buurtgroepen, dorpen, steden, provincies, landen en taalgemeenschappen (de Franstaligen, de Angelsaksen, de Spaanssprekenden).
Alle groepen kunnen zich negatief gedragen: baldadig gedrag van Ajax-supporters of agressief gedrag van sommige moslimfundamentalisten tasten de betekenis en de noodzaak van menselijke groepsvorming niet aan. Agressief gedrag van staten (bijvoorbeeld dat van Frankrijk onder Napoleon of van Duitsland onder Hitler of dat van Spanje onder Filips II) doet dat evenmin, maar gecultiveerd nationalisme, zoals tijdens Hitler, leek de basis van het nazi-optreden en dat heeft nationalisme in het algemeen na 1945 een slechte naam gegeven. Daarentegen heeft het toen juist versterkte joodse nationalisme geen slechte reputatie; de meeste mensen beoordelen dat als positief.
In Nederland heeft de bezetting het nationalisme krachtig gesteund. Na de bezetting hebben vooral socialistische invloed en internationalisering het Nederlandse nationalisme ondermijnd, zodat het begrip zelf iets gekre- | |
| |
gen heeft van een vies woord. Maar er is geen enkel bezwaar tegen gematigd kritisch nationalisme, dat de basis is van een gezonde taalpolitiek.
| |
Taalpolitiek
Nederland-Vlaanderen
Het taalpolitieke beleid zou in Nederland en Vlaanderen voor een deel gelijk moeten zijn, maar is voor het grootste deel verschillend door een vanouds resp. pro-Engelse en anti-Franse cultuur. Daar hoort een verschillend beleid bij. Gemeenschappelijk is echter het streven naar integratie van de twee delen van het taalgebied en daarop zou een taalpolitiek beleid gericht moeten zijn, op alle (taal)culturele terreinen.
Een gemeenschappelijk Nederlands-Vlaams beleid kan een aantal cultureel verenigende taken op zich nemen. Een goed voorbeeld is het geschiedenisonderwijs. Dat is in Noord en Zuid grotendeels gericht op het ontstaan van de staten Nederland en België: de vrijheidsoorlog tegen Spanje (de roemrijke geschiedenis van de VOC), de Hervorming, de Belgische Opstand en de scheiding van 1830 staan tegenover de ‘Belgen’ als dappersten der Galliërs, de vrijheidsstrijd tegen de ‘Hollanders’ en de aankoop van de Congo enz. Dat zware accent op het ontstaan van de moderne staten moeten we verplaatsen naar de gemeenschappelijke geschiedenis van de twee landen daarvóór. De eenheid van de moderne staat Nederland primeert. Zo zou het nieuwe geschiedenisonderwijs de eenheid van ons taalgebied centraal moeten stellen en in Nederland dus even goed de Guldensporenslag bespreken als in Vlaanderen de VOC-wederwaardigheden.
Het grote belang van de dialecten en talen voor de taalkunde is een taalkundige aangelegenheid, waarmee een docent kan werken al naar gelang van wat zijn leerlingen spreken. Maar taalpolitiek staat de cultivering van het ABN centraal. Het taalonderwijs heeft de hoge waardering van het ABN gemeenschappelijk.
De verstopte bloedsomloop tussen Noord en Zuid zou weer normaal moeten worden, al zal er moeilijk een integratie kunnen zijn zoals in één staat. De tv-integratie is de laatste jaren al sterk verbeterd, niet alleen doordat vooral Vlaamse tv-mensen ook in Nederland werken, maar ook door programma's als Tien voor taal. Maar een Beneluxkaart bij het weerbericht is er alleen bij enkele commerciële Nederlandse zenders en niet bij de Publieke Omroep in Nederland en bij de VRT in Vlaanderen.
De persintegratie vordert maar heel langzaam: een heibrand in Essen komt waarschijnlijk zelfs pas in de Noord-Brabantse pers als het vuur over de grens gaat.
De onderwijsintegratie is bij de universiteiten door de Bama-opleiding sterk verbeterd, maar dat is niet specifiek voor Nederland en België. Wél zijn de twee Limburgse universiteiten vrij sterk gefuseerd, en dat is een aanwijzing voor het feit dat de twee halve provincies Limburg zich nog heel sterk verwant voelen.
De politieke integratie is alleen bij de grenscontacten (Benego) sterk aanwezig; er zijn ook enkele schoolcontacten (bij voorbeeld tussen West-Vlaanderen en Zeeland), maar in de wetgeving m.b.t. het onderwijs lijken Vlaanderen en Nederland geen rekening te houden met elkaar.
| |
Nederland
De drang tot zelfverengelsing is in Nederland heel sterk: bijna de hele reclamewereld spreekt Nederengels, de televisie is er vol van, het onderwijs verengelst met de dag. Het gebruik van Engelse woorden naast Nederlandse pendanten is massaal: award voor ‘prijs’, kids voor ‘kinderen’, crashen voor ‘neerstorten’, leasen voor ‘huren’ enz.
De belangrijkste verengelser is de televisie. Terwijl landen om ons heen vrijwel elke buitenlandse film nasynchroniseren, gebeurt dat in Nederland niet. Zelfs bij Engelse fragmenten in documentaires (soms zelfs in tekenfilms) blijft ondertiteling normaal. Een vergelijking met de Duitse en de Franse tv leert dat in de avondprogramma's de Publieke Omroep ongeveer 31% Engels laat horen, de (Vlaamse) VRT 15%, maar drie Nederlandse reclamezenders 42%. Daarentegen geeft de steekproef voor drie Duitse en een Franse zender (Tv 5) 0% Engels. Aangezien ook voor Duitse en Franse omroepen geldt, dat het aanbod van films uit Amerika overweldigend en heel goedkoop is, is het beleidsverschil met de Nederlandse omroepen heel duidelijk: die weigeren nasynchroniseren uit de drang tot zelfverengelsing. Het beleid zou het best kunnen beginnen met tekenfilms, daarna door kunnen gaan met documentaires en nieuwsuitzendingen, en ten slotte (misschien als verrassing) een vreemdtalige film helemaal kunnen nasynchroniseren.
De tweede verengelser is het onderwijs. Engels aanleren in allerlei gradaties is een objectief te verdedigen zaak: wie buitenslands zaken doet, moet Engelse, maar ook Duitse en Franse zakentermen kennen; wie regelmatig internationale congressen bijwoont, dient een aantal vaktermen te kennen; diplomaten moeten een groot jargon van passende woorden en uitdrukkingen beheersen; ambassadeurs in Den Haag en Brussel moeten vloeiend Nederlands kunnen spreken enz. Maar bij alle cursussen Engels past de objectieve vraag: welke termen en hoeveel?
Daar staat tegenover dat massa's Nederlanders hun kinderen om vage emotionele redenen onbepaalde hoeveelheden Engels willen laten leren. Het taalminderwaardigheidsgevoel is hier de motor van de zelfverengelsing. In lessen Engels is het normaal dat ook de instructietaal zelf Engels wordt (meestal Nederengels), maar in andere gevallen leidt het tot tweetaligheid en daarbij verdringt de ‘superieure’ taal de ‘minderwaardige’. Tweetaligheid is de normale tussenfase van verengelsing.
| |
| |
Het hoger onderwijs kent allang die tweetaligheid (Nijenrode, Wageningen) en de strekking ‘Engels onderwijstaal’ breidt zich daar vlug uit. Vergelijking met het Franse, het Duitse en zelfs het Deense hoger onderwijs laat zien, dat Engels als onderwijstaal daar beperkt is tot de studierichting Engels en bepaalde handelscolleges waar Engels dan nog als keuzetaal aangeboden wordt in parallelcursussen.
Het beleid moet zich dus richten op bestrijding van emotioneel gebaseerd handelen en op het benadrukken van het feit dat vreemdtalig onderwijs aanzienlijk minder productief is dan eigentalig. Het Delftse onderzoek spreekt van 20% (??) minder rendement.
| |
Vlaanderen
Vlaanderen krijgt eveneens in toenemende mate te maken met verengelsing, maar de kracht daarvan is (nog) minder groot dan in Nederland. Specifiek Vlaams zijn daarentegen twee problemen: dat van de massale contacten met Franstaligen (met name in Brussel, waar ze een sterk agressieve taalpolitiek voeren) en dat van de vertraagde ABN-invoering. Dat het Nederlandse taalgebied in het zuiden juist aan het Franse grenst, veroorzaakt een sterke bedreiging: misschien is geen enkele andere taalgemeenschap zó chauvinistisch als de Franse en zó overtuigd van eigen meerderwaardigheid.
De normale gang van zaken in Nederlands-Franse contacten is dat de Nederlandstalige Frans (Nederfrans) spreekt. Van het grootste belang is het enige taalassertiviteit te ontwikkelen. We zouden moeten uitgaan van het beginsel ‘Ieder spreekt z'n moedertaal en verstaat die van de ander’. Dat is geen taaldiscriminatie en het is erg democratisch. Onderhandelen in een vreemde taal is bovendien een extra belasting. Politieke partijen moeten hun onderhandelaars met grote aandrang in die taalassertiviteit oefenen en op zijn minst wijzen op de noodzaak daarvan.
Het grote probleem van het taalonderwijs in een groot deel van Vlaanderen is het gebruik van tussentaal. Een aanpak hiervan is heel belangrijk en die moet uiteraard politiek zijn. Alleen het Ministerie van Onderwijs kan het probleem echt oplossen: in alle landen waar een AB gesproken wordt, leren de kinderen dat op de basisschool. Er is een taalgevoelige leeftijd, die ongeveer tot het twaalfde jaar loopt. De onderwijzers hebben het - voor zover nog nodig - op de normaalschool geleerd. Daar ligt dus het beginpunt. Zonder grondige ABN-beheersing mag niemand onderwijzer worden.
De laatste jaren is het gebruik van tussentaal ook op de VRT toegenomen, maar de taal van het nieuws is meestal uitstekend. Vooral bij de jeugdprogramma's is taaltoezicht heel belangrijk. Misschien is de VRT bereid om bij een extra subsidiëring te beginnen met nasynchroniseren van anderstalige films. De omroep beslist autonoom over zijn uitzendingen; dwang van een departement is dus uitgesloten
Het onderwijs in het Nederlands in Brussel is een beslissende zaak en eist dus de allergrootste zorg. Financiële steun is daarbij heel belangrijk, maar congressen hebben bewezen dat de problemen o.a. ernstig zijn doordat in veel Nederlandstalige Brusselse scholen de meerderheid van de leerlingen Franstalig is.
| |
Brussel
Brussel heeft vanouds de kernfunctie dat het hoofdstad is van alle Vlamingen en van alle Walen. De laatste tientallen jaren is daar een secundaire functie bijgekomen: het is in zekere mate een Europese stad geworden. Maar die laatste functie mag de primaire nooit ofte nimmer voor de voeten lopen. We weten dat Brussel een uitstekende hoofdstad is voor de Walen en een bijzonder slechte voor de meerderheid in België: voor de Vlamingen. In dat opzicht is België geen democratie.
De sanering van de Brusselse taalwantoestanden moet op drie vlakken gebeuren: op het persoonlijke, op het politieke (juridische) en op het zakelijke. In persoonlijke contacten spreken we Nederlands en als we als wegvrager bijvoorbeeld dan geen enkele reactie krijgen, spreken we Engels (Nederengels).
Het politieke (juridische) vlak heeft de laatste jaren al enige verbetering laten zien door de beperking van de faciliteiten, maar vooral de juridische kant geeft meestal grote problemen.
Het zakelijke vlak is aanzienlijk makkelijker aan te pakken: het gaat immers om Vlaamse klanten en de klant is koning! De praktijk leert evenwel dat de Vlaamse klanten uit zichzelf nauwelijks taalassertief zijn en bovendien kunnen vooral de grote winkelketens tegen een stootje. Daarom is de hulp van sterke armen nodig, bij voorkeur van politieke partijen.
|
|