| |
Op de leestafel
Alle cultuur is taalcultuur
Flip G. Droste: Een wereld van woorden. Over taal, cultuur en taalcultuur. Uitgeverij Pelckmans, Kapellen / Uitgeverij Klement, Kampen, 2002, 122 blzn., ISBN 90 289 3095 7 (België), 90 77070 15 X (Nederland). Prijs: € 12,50.
Onze menselijke samenleving ‘drijft’ op taal, want alle cultuur is taalcultuur. Dat is het uitgangspunt van Flip G. Drostes Een wereld van woorden. In een tiental korte hoofdstukjes met titels zoals De droom, De strijd, Liefde en Wetenschap beschrijft Droste hoe onze hele beschaving doordrenkt is met taal. Allerlei aspecten van de menselijke cultuur passeren de revue, en allemaal zijn ze gegroeid vanuit ons talig vermogen, het vermogen van de mens om de wereld onder woorden te brengen en op die manier zijn denken los te maken van de concrete omgeving. Zonder taal was er geen wetenschap, zonder taal geen kunst, geen verhalen, geen emoties. Het moge duidelijk zijn: over taalkunde of taalbeheersing gaat dit boekje niet. Wel is het een fraai geschreven getuigenis van Drostes grote fascinatie voor de taal als basis van het mens-zijn.
Timothy Colleman
| |
Woorden uit Nederlands-Indië
P.J. Veth: Uit Oost en West. Verklaring van 1000 woorden uit Nederlands-Indië, met aanvullingen van H. Kern en F.P.H. Prick van Wely. Bezorgd door Nicoline van der Sijs, met een levensschets van P.J. Veth door Paul van der Velde. Uitgeverij L.J. Veen / Het Taalfonds, Amsterdam / Antwerpen, 2003, 286 blzn., ISBN 90 204 0237 4. Prijs: € 22,50.
De bedrijvige lexicografe Nicoline van der Sijs bezorgt hiermee de gean- | |
| |
noteerde heruitgave van P.J. Veths Uit Oost en West. Verklaring van eenige uitheemsche woorden uit 1889. Hieraan zijn nu toegevoegd: zesentwintig aanvullingen uit H. Kerns recensie van Veths werk en talrijke aanvullingen uit de derde druk van het Viertalig aanvullend Hulpwoordenboek voor Groot-Nederland van Prick van Wely uit 1910. Pricks artikelen zijn korter en zakelijker, maar wel veel talrijker, nl. 700 tegenover de 200 van Veth zelf.
Het boek bevat aldus ongeveer duizend leenwoorden, b.v. adipati, agaragar, amfioen, amok, arak, baboe, bamboes, bami, bandjer, beri-beri, chutney, dessa enz. De meeste woorden vinden we uiteraard ook terug in Van der Sijs' Leenwoordenboek (1996, zie NvN 1996, 90-91). En de woorden die daar niet voorkomen, staan ook in de Grote Van Dale niet, dus woorden die niemand nog gebruikt. Het aantrekkelijke van het onderhavige boek ligt evenwel in de rijkdom aan details, de vermelding van allerlei gebruiken en gewoontes uit Indië en de citaten uit oude reisverslagen. De meeste hier gepresenteerde etymologieën kloppen nog altijd. Bij de enkele achterhaalde heeft N.v.d.S. commentaar toegevoegd. Toch kan ik geen vrede hebben met de in alle etymologische woordenboeken verdedigde etymologie van baadje uit Maleis badjoe. De zegswijze iemand op zijn baadje geven, op zijn baadje krijgen bestaat nl. in het West-Vlaams: iemand op zijn baatje geven. De Bo spelt zelfs op zijn baaitje. En baatje is de West-Vlaamse verkleinvorm van baai. Dat een Maleis woord tot het periferische West-Vlaanderen doorgedrongen zou zijn, lijkt me niet zeer aannemelijk.
Frans Debrabandere
| |
Het verhaal van het Vlaams
Roland Willemyns: Het verhaal van het Vlaams. De geschiedenis van het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden. Standaard Uitgeverij / Het Spectrum, Antwerpen / Utrecht, 2003, 400 blzn., ISBN 90 712 0643 2. Prijs: € 26,95.
De titel van het boek kan tot enig ongenoegen stemmen. Maar Willemyns legt in zijn inleiding de ‘uitdagende titel’ uit: ‘Dit boek gaat immers over de taal van Vlaanderen en die taal is het Nederlands. In de volksmond spreekt men vaak van Vlaams, waarmee de indruk wordt gewekt dat het om een zelfstandige taal zou gaan. Dat is natuurlijk niet zo, maar het veelvuldige gebruik van dit gallicisme onderstreept wel het bijzondere karakter van de ontwikkeling van het Nederlands in Vlaanderen’.
Het boek behandelt achtereenvolgens: het Nederlands in Vlaanderen; de voorgeschiedenis van onze taal; het Oudnederlands, de Middelnederlandse taal en literatuur, de Bourgondische tijd, de zestiende eeuw: een overgangstijd; van de scheiding tot de hereniging der Nederlanden; de Brabantse en Franse Revolutie; het Verenigd Koninkrijk; taalpolitiek en taalplanning: de Vlaamse Beweging; particularisme en integrationisme in de negentiende eeuw; de taal van nu; Brussel, een geval apart; vooruitblik.
Uiteraard zouden we op verschillende plaatsen enkele nuanceringen en kleine correcties kunnen aanbrengen, maar we willen hier niet vitterig het prachtige, heldere, objectieve en vlot en prettig leesbare overzicht op enige wijze bekritiseren. We willen alleen een paar treffende items naar voren brengen. Tekenend is de lijn die loopt van Charles Rogier in 1832 naar Charles Picqué in 2001. De eerste schreef toen: ‘De efficiëntie van een administratie berust op het feit, dat ze slechts een enkele taal gebruikt en het is duidelijk dat die ene taal in België enkel maar het Frans kan zijn’. De tweede schreef een paar jaar geleden nog: ‘Om je stad, je regio goed to verdedigen moet er een burgerlijk bewustzijn zijn, gebouwd op een gedeelde identiteit (...) Een identiteit bouwt men op taal, en die taal is vanzelfsprekend het Frans’ (blz. 207-208).
Boeiend zijn de bladzijden (263-274) die hij aan het West-Vlaamse taalparticularisme wijdt. Anders dan het bekende Zuid-Nederlandse particularisme, dat een grotere inbreng - vooral van de woordenschat - in de algemene taal wenste, wilde het West-Vlaamse particularisme van die Hollandse standaardtaal niets weten. Dan nog liever Frans dan Hollands voor de formele aangelegenheden. Dat Nederlands noemde Gezelle trouwens ‘het half joodsch, half heidensch Hoog-Hollandsch’. Aangezien dat particularisme vooral gedragen werd door priesters - De Bo, Gezelle, Duclos en Defoere - steunde het niet alleen op taalpolitieke, maar nog veel meer op fundamentalistisch-religieuze gronden. Hollands was Loch de taal van het protestantse Noorden. Trouw aan de godsdienst van de voorvaderen ging hand in hand met trouw aan
| |
| |
de eigen taal. Een late echo van die 19de-eeuwse instelling heb ik in mijn eigen KSA-jeugd (ca. 1950) nog kunnen waarnemen.
Even boeiend zijn de bladzijden (275-282) over de polemiek over de taalnorm omstreeks 1900. Ze doen zelfs modern aan. Hou je vandaag in Vlaanderen nog een pleidooi voor goed Nederlands en stel je de gallicismen aan de kaak, dan krijg je gagarandeerd nog altijd dezelfde reactie: ‘Maar die (H)ollanders dan, met al hun Franse woorden’.
In de laatste hoofdstukken houdt de auteur zich uiteraard bezig met de laatste ontwikkelingen en de vooruitzichten. Groeien Nederland en Vlaanderen op taalgebied uiteen? In België is er het naar Van Istendael genoemde Verkavelingsvlaams, waarvoor Goossens dan weer liever de oude term schoon Vlaams gebruikte, en dat ik liever gewoon tussentaal noem, noch Nederlands, noch dialect. Terwijl die Belgische tussentaal hoofdzakelijk grammaticale en lexicale afwijkingen bevat, slaat de door Jan Stroop bedachte term Poldernederlands evenwel op de uitspraak. Willemyns schetst de vowelshift als volgt: ee > ei en daardoor ei > aai (teken > teiken, kijken > kaaiken). En zo zie ik het ook, maar het is evenwel niet de volgorde die Stroop voorstelt. Voor Stroop is het omgekeerd: ‘Een ander gevolg van de verlaging van de ei is dat de plaats die vrijkomt, op den duur ingenomen wordt door een veranderde ee, die gaat klinken als ei’.
In het hele boek blijft de auteur objectief en in de huidige discussie pro en contra tussentaal of Vlaamse varianten neemt hij - zelfs als sociolinguïst - een onpartijdig standpunt in. Over het eventuele uiteenvallen van het Nederlands in Nederland en België zet hij gewoon de twee mogelijke reacties tegenover elkaar (blz. 362): ‘Wie dit vanuit een puur wetenschappelijk-taalkundige invalshoek bekijkt, kan rustig achterover leunen en kijken hoe het allemaal verdergaat. Wie het echter ook bekijkt vanuit een taalpolitieke bezorgdheid om de status en de functie van het Nederlands en de uniformiteit van het taalgebied, vindt dergelijke ontwikkelingen niet leuk. We kunnen natuurlijk hopen dat het overwaait, maar misschien mogen we daarop alleen niet rekenen.’
Kortom, het is een boek dat ik elke Vlaming en Nederlander kan aanbevelen. Het is bovendien tot op de laatste dag geactualiseerd. Over Nederlands van Nu schrijft Willemyns (blz. 290): ‘In 2003 werd het tijdschrift onderdeel van Neerlandia. Nederlands-Vlaams tijdschrift voor Taal, Cultuur en Maatschappij’.
Frans Debrabandere
| |
Van Dale pocketwoordenboeken
Eva Reinders & Marc de Smit (red.): Van Dale pocketwoordenboek Nederlands voor de basisschool. Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen, 2003, 325 blzn., ISBN 90 6648 732 1. Prijs: € 9,95.
W.Th. de Boer & M.P. de Smit: Van Dale pocketwoordenboek Nederlands. Van Dale Lexicografie, Utrecht / Antwerpen, 2003, derde druk, 511 blzn., ISBN 90 6648 731 3. Prijs: € 9,95.
Het Van Dale pocketwoordenboek voor de basisschool, dat in 1997 al eens verscheen als Wolters' Ster Woordenboek Nederlands voor de Basisschool, richt zich op beginnende woordenboekgebruikers (kinderen van 8 tot 12 jaar) en is zowel een leerboek als een opzoekboek. Het is een opzoekboek omdat kinderen een verklarend woordenboek vooral gebruiken om er de betekenis van voor hen nieuwe woorden in op te zoeken. Het is een leerboek omdat je er ook de spelling, de klemtoon, (van sommige woorden) de uitspraak, (van werkwoorden) de hoofdtijden, het bij zelfstandige naamwoorden horende bepaald lidwoord en meervoud enz. in kunt vinden. De trefwoorden zijn in het blauw weergegeven. Het woorden boek beschrijft ongeveer 20.000 trefwoorden uit de moderne spreek- en schrijftaal. Dankzij een bijgaande pocket-cd-rom kan het woordenboek ook op de computer geïnstalleerd worden.
In het Voorwoord lezen we dat van een aantal belangrijke begrippen ook de term opgenomen is die in het Nederlandstalige deel van België gebruikelijk is. Op zich is dat natuurlijk heel normaal en zelfs wenselijk. Zo zijn de woorden identiteitskaart, kinesitherapie, maaltijdcheque, Bancontact, gouverneur en kso volkomen terecht van het label ‘Belg’ voorzien. Dat label staat ten onrechte bij kijkfile, wat gewoon standaardtaal is. Enkele woorden, zoals Koninginnedag, zijn zelfs van het label ‘Ned’ voorzien, wat nog maar in heel weinig woordenboeken gebruikelijk is. Maar er zijn ook heel wat andere Belgisch-Nederlandse woorden opgenomen. De criteria die Reinders en De Smit voor de opname ervan gehanteerd hebben, zijn absoluut niet duidelijk. Ze hebben een vrij willekeurige greep gedaan uit de voorradige Belgisch-Nederlandse woordenschat. We vinden b.v. onthaalouder, maar het veel vaker voorkomende onthaalmoeder staat er niet in. We vinden taallabo en taallaboratorium, maar niet het standaardtalige talenpracticum. We vinden klassentitularis ‘klassenleraar’, terwijl Vlamingen alleen
| |
| |
maar klastitularis zeggen, wat niet in dit boek staat, of titularis, wat er ook niet in staat. Bovendien zijn heel wat Belgisch-Nederlandse woorden opgenomen die volgens veel Vlamingen en volgens de dikke Van Dale (1999) niet tot de standaardtaal behoren. De volgende in dit woordenboek voorkomende trefwoorden krijgen in de dikke Van Dale de kwalificatie ‘Belg.N., niet alg[emeen]’, ‘Belg.N., spreekt[aal]’ of ‘gew[estelijk]’ en behoren volgens die dikke Van Dale dus niet tot de standaardtaal, ook niet tot wat je een ‘Belgisch-Nederlandse standaardtaal’ zou kunnen noemen: faling ‘faillissement’, foor ‘kermis’, interim ‘tijdelijke betrekking’, interimbureau ‘uitzendbureau’, gouvernement ‘provinciaal bestuur’, goesting ‘zin, trek’, taallabo en micro ‘microfoon’. Zulke woorden horen toch niet thuis in een pocketwoordenboek voor de basisschool, dat een leerboek wil zijn en leerlingen dus de standaardtaal wil bijbrengen. En wat maturiteitsdiploma - dat diploma wordt al ruim tien jaar niet meer uitgereikt - in een woordenboek voor de basisschool doet, is al helemaal onduidelijk.
Het Van Dale pocketwoordenboek Nederlands, waarvan de vorige druk Wolters' Ster Woordenboek Nederlands heette, is bedoeld voor leerlingen in de eerste leerjaren van de middelbare school. Ook in dit woordenboek vinden we (van elk woord) de klemtoon, (van sommige woorden) de uitspraak, (van werkwoorden) de hoofdtijden, het bij zelfstandige naamwoorden horende bepaald lidwoord en meervoud enz. De trefwoorden zijn in het blauw weergegeven. Het woordenboek beschrijft ongeveer 30.000 trefwoorden. En ook dit woordenboek kan dankzij een bijgaande pocket-cd-rom op de computer geïnstalleerd worden.
De Belgisch-Nederlandse woordenschat is ook in dit woordenboek onzorgvuldig behandeld. De boven gemaakte opmerkingen gelden goeddeels ook hier. Bij taallabo en taallaboratorium verschijnt nu opeens ook het al te gekke taallab. Het standaardtalige talenpracticum is hier wel opgenomen. Een kijkfile is niet Belgisch-Nederlands. Maaltijdcheque en Bancontact staan er niet in. De kleutertuin is verdwenen - het is niet voor niets een woordenboek voor leerlingen van de middelbare school - maar bij het wel opgenomen kleuterschool staat het label ‘vero[uderd]’, wat natuurlijk alleen voor Nederland geldt. En nu voor de gebruikers van dit woordenboek het maturiteitsdiploma zo stilaan binnen handbereik zou hebben gelegen, kunnen ze er de betekenis niet meer van opzoeken. Een klassentitularis is hier terecht klastitularis. En ook titularis is in die betekenis opgenomen. En ten slotte krijgt Koninginnedag hier niet het label ‘Ned’.
Deze pocketwoordenboeken zijn natuurlijk wel heel degelijke opzoeken leerboeken voor leerlingen van de basisschool en middelbare school, maar nog maar eens moet in de bespreking van woordenboeken de stiefmoederlijke behandeling van de Belgisch-Nederlandse woordenschat aan de kaak gesteld worden.
Peter Debrabandere
| |
Generatieve syntaxis
Rint Sybesma: Syntaxis. Een generatieve inleiding. Coutinho, Bussum, 2002, 328 blzn., ISBN 90 6283 328 4. Prijs: € 25,-.
De in de jaren '50 ontwikkelde generatieve grammatica gaat ervan uit dat we een aangeboren vermogen hebben om taal te leren. Aangezien kinderen zo verbazend snel complexe grammatica's onder de knie krijgen, moet er wel, volgens de generativisten, een stelsel van regels zijn dat op alle talen van
toepassing is, een universele grammatica. Dat leidt tot een andere taalbeschrijving dan die - taalspecifieke - die we op school hebben geleerd: een andere redeneertrant en, uiteraard, een ander begrippenapparaat.
Rint Sybesma probeert met zijn Syntaxis een algemene up-to-date inleiding te geven, want in die vijftig jaar zijn heel wat nieuwe en alternatieve (deel)theorieën verkondigd. Hij bekijkt taalfenomenen en motiveert onder andere door vergelijkingen met andere talen (Japans, Turks, Arabisch, Frans, etc.) de gangbare hypothesen. In 21 hoofdstukken introduceert hij zo het basismateriaal (organisatie van de grammatica, complementen, modificeerders, lexicale en functionele categorieën enzovoort) om geleidelijk aan dieper in te gaan op de grammatica (controle, binding, raising, small clauses enzovoort). Ieder hoofdstuk wordt besloten met een uitgebreide verwijzing naar de bronnen en leestips voor verdere studie. Handig is dat in het degelijke register de Engelse termen opgenomen zijn - die in de literatuur vaak onvertaald gebruikt worden - met een verwijzing naar de Nederlandse term (b.v. ‘Government, Ned. regeren’). Op het internet wordt nog een pdf-bestand met 22 pagina's vragen en oefeningen aangeboden.
Het boek is bedoeld voor studenten
| |
| |
en hun docenten, wat aan de rustige, didactische opbouw te merken is. Na lezing moet je in staat zijn het generatieve discours in taalkundige boeken en tijdschriften feilloos te volgen.
Steven Decorte
| |
Taal als interactioneel proces: inleiding in hedendaagse taalwetenschap
Theo Janssen (red.): Taal in gebruik. Een inleiding in de taalwetenschap, Sdu Uitgevers, Den Haag, 2002, 295 blzn., ISBN 90 12 09483 6. Prijs: € 22,-.
Titel en ondertitel van het boek dat ik hier wil bespreken, brengen iemand die iets afweet van de geschiedenis van de taalwetenschap, gemakkelijk tot overpeinzingen over heden en verleden van deze discipline. De ondertitel roept namelijk herinneringen op aan de naam van het bekende handboek waarmee in Nederland en Vlaanderen taalstudenten kennisnamen van de grondbeginselen van de algemene taalwetenschap, namelijk de Inleiding tot de algemene taalwetenschap van A.W. de Groot. De hoofdtitel van het werk van Theo Janssen en zijn ploeg wijst echter op de afstand die er bestaat tussen De Groots handboek, dat in zijn eerste druk van 1961 dateert, en dat van Janssen c.s.: Taal in gebruik. De Groot omschrijft het doel van zijn Inleiding als volgt: ‘Dit werk is dan ook een poging, om te voorzien in de behoefte aan een complete grammatische theorie.’ (p. V). De theorie is bij Janssen en zijn medewerkers praktijk geworden. Hun boek benadert taal vanuit een interactioneel perspectief. Taal en taalgebruik worden in hun visie bepaald door menselijke interactie. Mensen stemmen hun taal af op elkaars kennis, achtergrond en cultuur, is hun uitgangspunt. Veertig jaar na De Groot is er dus fundamenteel iets veranderd in de kijk op taalwetenschap.
De thema's in Taal in gebruik leggen van deze verandering getuigenis af: taalverwerving, taal- en tekststructuur, effecten van retoriek en beleefdheid, communicatiepatronen, verschillen tussen gesproken en geschreven taal, taalverandering, taalverschillen tussen mannen en vrouwen, taalonderscheid tussen jongeren en ouderen, meertaligheid, multiculturaliteit, taalvormen. Deze thema's worden in 15 hoofdstukken behandeld door specialisten. De Groot had het dus bij het rechte eind toen hij in 1961 voor zijn boek concludeerde: ‘De tijd is eigenlijk voorbij waarin een werk als dit door één auteur geschreven kan worden.’ (p. VI).
Hoewel 19 auteurs aan het werk zijn, leidt dat niet tot een potpourriachtig karakter. Door geregeld terug- en vooruit te wijzen en door dezelfde hoofdstructuur te gebruiken, slagen de schrijvers erin een bepaalde eenheid te scheppen. Zo wordt steevast in elk hoofdstuk aangekondigd wat er in dit onderdeel gaat komen, wordt de inhoud aan het einde ervan samengevat en gevolgd door een paragraaf Verder lezen, met een becommentarieerde opsomming van nader oriënterende literatuur.
Uiteraard blijven er karakterverschillen tussen de hoofdstukken. Onderdelen als Taalnormen en Taalverandering en taalverwantschap zijn vanzelf iets traditioneler, terwijl b.v. Beleefdheid als communicatief principe en Communicatie en coördinatie: ordeningsprincipes in verbale interactie beslist hedendaags aandoen, al was het maar door de gebezigde vakterminologie. Hoofdstukken als de laatste twee lijken ook een minder inleidend karakter te hebben, omdat de lezer al meteen in een soort specialisme terechtkomt. Andere onderdelen zijn op zichzelf iets bevattelijker en geven minder de indruk dat je al behoorlijk in een complexe materie terecht bent gekomen. Dat verschil in inleidend karakter heeft zeker te maken met het feit dat de auteurs, naar in het Woord vooraf staat, niet alleen ontwikkelingen in de wetenschap van taal en taalgebruik behandelen die al geruime tijd waardevol gebleken zijn, maar ook recente onderzoeksresultaten die op dit gebied een belangrijke rol zouden kunnen gaan spelen. Het staat de lezer dan ook vrij zelf te oordelen welke onderdelen strikt tot de taalwetenschap of zelfs tot de wetenschap kunnen behoren.
Het boek van Theo Janssen en zijn medewerkers is een zeer informatief werk voor studenten die een taalopleiding volgen, en, buiten deze groep, voor geïnteresseerden met enige kennis van zaken. Het geeft een duidelijke domeinomschrijving, schetst voor de deelgebieden een voortreffelijke stand van zaken, laat de sfeer proeven die binnen deze subdisciplines heerst, bevat informatief illustratiemateriaal, verwijst steeds naar verdere literatuur, heeft een uitgebreide bibliografie, een zaken- en naamregister om het opzoeken te vergemakkelijken, en is geschreven in correct en helder Nederlands, met een aangename stijl.
Alex Wethlij
| |
| |
| |
Een nieuwe stijl van notuleren?
Ineke Ouwehand, Stefan Gielliet en Marjolein de Jong: Notuleren Nieuwe Stijl. Vergaderen vanuit het perspectief van de verslaggeving, vierde, geheel herziene druk, Samson, Alphen aan den Rijn/Diegem, 2001, 239 blzn., ISBN 9014072856. Prijs: €29,50.
In de titel van dit handboek trekt de kwalificatie Nieuwe Stijl gespannen aandacht. Toch maakt de inhoud van dit werk, hoewel geheel herzien, op mij niet de indruk zo vernieuwend te zijn. Dat Nieuwe Stijl in de eerste plaats slaat op nieuwe registratietechnieken, zoals mindmapping en pc (p. 9), is een wel zeer gemakkelijk behaald succes. Dat het nieuwe ook ligt in ‘een duidelijke koppeling tussen het soort vergadering, het doel van het verslag, het doel van het agendapunt en het soort verslag dat van een vergadering gemaakt wordt’ (p. 9), lijkt een bijna heroïsche innovatie te bevatten, maar die aanpak vinden we ook bij anderen. Het is trouwens opmerkelijk dat wij van die anderen zo weinig terugvinden in de literatuurlijst bij Notuleren Nieuwe Stijl. Toch zijn er over notuleren - ook - zinvolle zaken geschreven door b.v. Nederhoed (Wie wil er even notuleren?), Kuin (Notuleren Oriëntatie en handleiding), Kraal-Wesselius (Leren notuleren. Een praktische cursus), Steehouder c.s. (Leren communiceren, hoofdstuk 12: Notuleren), auteurs die niet vermeld worden in de literatuurlijst.
De door Notuleren Nieuwe Stijl geëtaleerde, maar niet verrassende koppeling van notuleren enerzijds en vergaderen anderzijds heeft met zich meegebracht dat in dit boek aandacht wordt besteed aan zowel de principes van notuleren als de beginselen van vergaderen. De titel is dus in feite eenzijdig gekozen. Zelfs de ondertitel, Vergaderen vanuit het perspectief van de verslaggeving, is niet zo geslaagd, omdat er een sturende werking vanuit de verslaggeving op het vergaderen in wordt gesuggereerd, wat beslist te sterk is. Wat we wél kunnen zeggen, is dat in dit werk de verslaggeving wordt gezien als belangrijk onderdeel van het gehele vergadergebeuren, zodat er meer aandacht aan wordt besteed dan b.v. in het veel gebruikte handboek Vergaderen en onderhandelen van Schermer en Wijn, dat voor een belangrijk gedeelte over dezelfde materie gaat.
Hoewel Notuleren Nieuwe Stijl, dat gebaseerd is op een reeks cursussen notuleren door de auteurs, in mijn ogen dus niet zo nieuw is, is het op zichzelf wel een aantrekkelijk handboek. In een vlotte stijl, die soms wat gemakkelijk over de zaken heenglijdt - er wordt b.v. niet concreet omschreven wat notulen zijn - vertellen de auteurs wat er materieel moet gebeuren vóór, tijdens en na het vergaderen, welke soorten vergaderingen er zijn, wat de rol is van de voorzitter en andere deelnemers plus de notulist, welke problemen er daarbij kunnen opduiken, hoe de verslaggever/-ster notities kan resp. moet maken en welke eisen aan het verslag gesteld kunnen worden. De theorie wordt daarbij op aantrekkelijke wijze gestoffeerd met verwijzingen naar de praktijk. Om de zelfwerkzaamheid te bevorderen, wordt dit gedeelte afgesloten met een hoofdstuk Vragen en opdrachten, gevolgd door Antwoorden en uitwerkingen. Zeer instructief zijn ook de bijlagen: een Controlelijst ter voorbereiding van de vergadering, een Controlelijst bij het notuleren en een Beoordelingsformulier voor verslagen. Een Begrippenlijst, een register en een literatuurlijst completeren het geheel.
Alles bij elkaar mag gesteld worden dat Notuleren Nieuwe Stijl niet direct vernieuwend is, maar een verfrissende handleiding biedt voor vergaderen en notuleren, met beklemtoning van de band tussen beide en met oog voor wat daarbij te pas komt. Het is op het domein van vergaderen minder formeel en minder uitgebreid dan het al genoemde Vergaderen en onderhandelen, ook van uitgeverij Samson, maar gaat dieper in op de rol van de notulist(e) en pakt het geheel wat luchtiger aan.
Alex Wethlij
|
|