men als
helpte, slaapte en
hangde. Toch hebben kinderen geen bijzondere begeleiding nodig om het produceren van deze foute vormen af te leren. Ze leren het gewoon vanzelf. Op een of andere manier krijgen ze in de gaten dat er bijvoorbeeld met
helpen iets bijzonders aan de hand is, en komen ze er precies achter wat. Soms verraden ze dat ze daarmee bezig zijn en zeggen ze iets als:
hij holp mij niet. Maar na een poos ondervinden ze nauwelijks nog enige hinder van de onregelmatigheden die grammaticaonderzoek zo moeilijk maken. Bij dit alles moeten we een belangrijke restrictie maken: het vermogen om vanzelf taal te leren, behouden we niet ons hele leven. Net zomin als het vermogen om nog een beetje te groeien of om een nieuw gebit te krijgen.
Er zijn nogal wat tempoverschillen in de taalontwikkeling bij verschillende kinderen en er zit ook nogal wat rek op de buitengrenzen van de periode waarin die spontane taalontwikkeling plaatsvindt. Een paar dingen lijken echter wel vast te staan. Baby's komen wellicht niet zonder taalvermogen ter wereld, het vermogen om vanzelf taal te leren blijft zeker een jaar of zeven helemaal intact, daarna verschrompelt het om ergens kort na de puberteit volledig uit te doven. Hoe we deze gang van zaken moeten verklaren, is vooralsnog voorwerp van discussie, maar dat het verhaal altijd op deze manier loopt, is uit allerhande ingenieuze experimenten gebleken en steeds opnieuw bevestigd. Baby's van een paar weken herkennen niet alleen de stem maar ook de taal van hun ouders. Anderzijds kunnen ze fonemen onderscheiden die hun ouders niet uit elkaar kunnen houden. (Pinker 2000: 267) Migrantenkinderen die voor hun zevende in een nieuw taalgebied aankomen, leren die nieuwe taal even goed als moedertaalsprekers. Wie tussen zijn achtste en zijn vijftiende verhuist, brengt van het spontane leren van een nieuwe taal steeds minder terecht naarmate hij later verhuist. Maar voor wie de zeventien voorbij is, is er geen verband meer tussen de leeftijd en het succes waarmee hij een nieuwe taal leert: sommige mensen leren het beter dan andere, maar die verschillen zijn niet te verklaren door het moment waarop ze met leren beginnen. Samengevat: op latere leeftijd hebben mensen het heel moeilijk om een nieuwe taal echt goed te leren; op jonge leeftijd echter hebben ze maar weinig nodig om de mentale machinerie op gang te brengen die in hun geest een taal construeert. (Pinker 2000: 266, 295-301)