Neerlandia/Nederlands van Nu. Jaargang 107
(2003)– [tijdschrift] Neerlandia– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 21]
| |
Nederlands van Nu
| |
[pagina 22]
| |
nieuwe woonomgeving werd je niet verstaan als je dialect bleef spreken. Je liep bij het spreken van je dialect vooral gevaar om als ‘boertje’ beschouwd te worden, en daarmee niet voor helemaal vol te worden aangezien. Niet alleen de dialecten van de immigranten legden het loodje, maar ook het autochtone dialect, bijvoorbeeld het oude Amsterdams. De stad, die al eeuwenlang binnen haar vertrouwde grenzen was opgesloten, barstte in de tijd van de industrialisatie ineens uit haar voegen. De oude situatie, waar iedereen elkaar kende, was voorbij. De nieuwe stadsbewoner was anoniem en kon slechts vluchtige signalen verstrekken over de klasse waartoe hij behoorde, of gerekend wenste te worden. Zulke signalen waren te vinden in de kleding. Heren droegen hoeden, arbeiders hadden petten. Maar ook de taal was zo'n teken: de nieuwe bovenlaag sprak geen dialect meer, maar Nederlands.
In het spoor van de Industriële Revolutie volgde een taalrevolutie. Eeuwenlang, dat wil zeggen vanaf zijn ontstaan aan het eind van de 15de eeuw, was het Nederlands vooral een schrijftaal en kanseltaal geweest. Hoe kon dat Nederlands nu opeens in de 19de eeuw tot een spreektaal, de gewone omgangstaal voor heel brede lagen van de bevolking, worden?
Ook dat heeft te maken met de industrialisatie, en met een Nederlands onderwijstype dat op die industrialisatie toegesneden was. In de oude, pre-industriële samenleving was de macht in handen van de traditionele elite. Die had vaak haar opleiding genoten aan gymnasia, Latijnse en Franse scholen. Men was uitstekend gevormd in klassieke talen, filosofie, literatuur, en had daarmee de middelen om in de hoogste kringen aan het gesprek te kunnen deelnemen. Maar de moderne, industriële samenleving vroeg een ander type leidinggevende mensen die sturing konden geven aan snelgroeiende steden, op techniek draaiende fabrieken en internationale kapitaalstromen. Daarvoor was het nodig dat men kennis had verworven van techniek of handelsrekenen, en dat de opgedane kennis in de praktijk kon worden toegepast. De grote staatsman Thorbecke zag in dat de klassieke opleidingen niet op die taak berekend waren. Hij riep daarom in 1863 een nieuw onderwijstype in het leven, de Hogere Burgerschool (HBS). Op die school zouden jongelui, niet per se uit de hoogste stand afkomstig, zich kunnen voorbereiden op een plaats in de moderne samenleving, waarin ze hun kennis (al dan niet in een vervolgstudie uitgebreid) in de praktijk konden toepassen. Een van de eersten die als leerling op de HBS werden ingeschreven, is Cornelis Lely (1854-1929) geweest. Deze Lely presenteerde in 1891 zijn plannen voor de afsluiting en inpoldering van de Zuiderzee. Natuurkundige en wiskundige inzichten had hij daarin praktisch toepasbaar gemaakt. Dezelfde ingenieur Lely wist als minister van Waterstaat in 1918 dit plan in het parlement aangenomen te krijgen, en het resultaat van dit technisch en bestuurlijk toepassingsgericht werken ligt nu in de vorm van Wieringermeer, Noordoostpolder en Flevopolders. Lely was niet de enige die op de HBS de basis legde voor uitzonderlijke prestaties. Aan het begin van de 20ste eeuw vielen heel wat Nobelprijzen aan Nederlanders ten deel, en nogal wat van die prijswinnaars hadden de HBS als vooropleiding.
Wat heeft dat alles met het Nederlands te maken? De HBS is het eerste schooltype in Nederland geweest waar het vak Nederlands op het lesrooster prijkte. En gewend als de HBS'ers waren om het geleerde in de praktijk te brengen - die houding hadden ze immers op hun school meegekregen - pasten ze, naast de technische of economische kennis, ook hun kennis van het Nederlands in de praktijk van alledag toe. Ze gingen Nederlands spreken. Zo ontstond er, voor het eerst in de geschiedenis, een tamelijk brede maatschappelijke bovenlaag die voor de alledaagse conversatie het Nederlands hanteerde. En zoals dat altijd gaat, werd ook nu de bovenlaag geïmiteerd door de lagen die daaronder kwamen. Nog voor het einde van de 19de eeuw was het traditionele dialect uit de grote steden in het westen van Nederland verdwenen, en bleef alleen het sterk door het Nederlands beïnvloede en daardoor tegen het Nederlands aanleunende stadsdialect over. Op het platteland, dat veel minder deel had genomen aan de industrialisatie, bleef alles nog lang bij het oude. Zelfs in nieuwe samenlevingen als de 19de-eeuwse veenkoloniën, die qua migratie toch heel sterk op de stad leken, ontwikkelde zich nog een traditioneel dialect. Meestal was dat het dialect uit de naburige omgeving, of het dialect van de meerderheid van de kolonisten, en vaak was er geen verschil: de meerderheid van de kolonisten kwam uit de omgeving.
Pas na de Tweede Wereldoorlog wordt het Nederlandse platteland ‘opengebroken’, door het populair worden van (gemotoriseerde) vervoersmiddelen, de toegenomen scholing van de plattelandsbevolking, en de opkomst van radio | |
[pagina 23]
| |
en tv. Vooral door die audiovisuele middelen werd het gesproken Nederlands, tot dan toe op het platteland een vrij onbekend fenomeen, in de Nederlandse huiskamer een alledaagse verschijning.
De gevolgen daarvan zien we het duidelijkst in twee naoorlogse nieuwe samenlevingen, de Noordoostpolder en de Flevopolder. Daar heeft zich geen dialect ontwikkeld, maar is het Nederlands de voertaal geworden. In de Flevopolder, waarvan de kolonisatie samenviel met het algemeen worden van de radio, vertoont het Nederlands zelfs een opvallende gelijkenis met het Nederlands dat op de radio te beluisteren valt. Zo ver is het elders in Nederland nog niet, maar de taalsituatie in de 20ste-eeuwse Flevopolder toont wel aan hoe oppermachtig het Nederlands in de Nederlandse samenleving is geworden, en hoe gewoon het is geworden om Nederlands te spreken. Cornelis Lely, de HBS'er, maakte het begin mee van de opkomst van het gesproken Nederlands als dagelijkse omgangstaal in Nederland. In zijn tijd begon een kleine groep hoogopgeleiden het Nederlands, dat tot dan toe alleen schrijftaal was, als dagelijkse spreektaal te gebruiken. In Lely's schepping, de Flevopolder, heeft dat gesproken
Winkelstraat in Emmeloord (Noordoostpolder)
Nederlands in zijn meest accentloze vorm de hele samenleving veroverdGa naar voetnoot1. Zoals twee eeuwen geleden iedereen in Nederland, van hoog tot laag, nog dialect sprak, zo spreekt hier iedereen, van hoog tot laag Nederlands. De beweging die bij Lely inzette, heeft in deze polder het eindpunt bereikt. |
|