Vijf opeenvolgende staatshervormingen doen Vlaanderen geleidelijk uitgroeien
In 1970 kwamen zodoende autonome politieke structuren tot stand die in opeenvolgende fasen zouden leiden tot de omvorming van België tot een federale staat.
De eerste grondwetsherziening, van 1970, erkende het bestaan van twee grote cultuurgemeenschappen, de Nederlandse en de Franse, en van drie gewesten, het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse.
De gemeenschappen werden bevoegd voor het cultuurbeleid, de gewesten voor bepaalde aspecten van het sociaal-economisch beleid. De twee cultuurgemeenschappen kregen een eigen raad, Cultuurraad genoemd, met wetgevende bevoegdheid voor culturele aangelegenheden (schone kunsten, bibliotheken, toerisme, sport...), maar nog geen eigen uitvoerende macht. De Cultuurraden werden samengesteld uit alle Kamerleden en Senatoren uit de overeenkomstige taalgroep. Ook de kleinere Duitstalige cultuurgemeenschap werd grondwettelijk erkend, maar kreeg op dat ogenblik nog geen wetgevende bevoegdheid. De gewestvorming werd voorlopig niet operationeel omdat de politieke wereld zich nog geen duidelijk idee had gevormd van de richting die de regionale autonomie zou uitgaan en, vooral, omdat Nederlands- en Franstaligen het niet eens raakten over de grenzen en de bevoegdheden van het Brusselse Gewest. Het was dus duidelijk dat de hervorming niet af was. Via een voorbereidende gewestvorming met regionale ministercomités binnen de nationale regering werd de volgende stap voorbereid.
In 1980 kon de tweede grote stap in de hervorming van de staatsstructuren worden gezet. De ‘cultuurgemeenschappen’ werden omgedoopt in ‘gemeenschappen’, die voortaan ook bevoegd werden voor de zogenaamde ‘persoonsgebonden aangelegenheden’:
het welzijnsbeleid (bejaarden-, gehandicapten-, gezins- en migrantenbeleid) en het gezondheidsbeleid.
De gemeenschappen kregen decreetgevende (wetgevende) bevoegdheid en een eigen regering. Ook de gewestvorming werd operationeel gemaakt. Het Vlaamse en het Waalse Gewest kregen een raad met wetgevende bevoegdheid en een regering. De gewestelijke instellingen werden bevoegd voor een aantal zogenaamde ‘grondgebonden aangelegenheden’:
leefmilieu, landinrichting, natuurbehoud, economie, energie, werkgelegenheid, ruimtelijke ordening en huisvesting.
Op te merken valt dat de Raden niet rechtstreeks werden verkozen. Ze werden samengesteld uit leden van het nationale parlement, die bijgevolg een ‘dubbelmandaat’ uitoefenden. In Vlaanderen werden de gewestraad en de gemeenschapsraad gefuseerd tot één Vlaamse Raad. Voor het statuut van Brussel werd in 1980 geen sluitende oplossing gevonden. Zeer belangrijk om te weten is ook dat de nationale overheid, de gewesten en de gemeenschappen elk op hun territorium eigen exclusieve bevoegdheden hebben gekregen.
De derde staatshervorming in 1988 bouwde voort op de fundamenten van 1970 en 1980. De bevoegdheden van de gewesten en de gemeenschappen werden aanzienlijk uitgebreid, namelijk met:
onderwijs;
openbare werken en vervoer;
wetenschapsbeleid;
het toezicht op gemeenten en provincies.
Er kwam een nieuw financieringsstelsel dat de gemeenschappen en de gewesten eigen financiële verantwoordelijkheid en een bepaalde vorm van fiscale autonomie gaf. Brussel werd een Hoofdstedelijk Gewest met een eigen rechtstreeks verkozen parlement met ordonnantiebevoegdheid (dus geen decreetgevende bevoegdheid zoals Vlaanderen) en een eigen regering, met eigen bevoegdheden en dezelfde financieringsregeling als Vlaanderen en Wallonië.
Door de vierde hervorming in 1993 werd in artikel 1 van de Grondwet vastgelegd dat België een federale staat is, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten. Dit is bovendien een belangrijke, democratische hervorming door de invoering van de rechtstreekse verkiezing van de Vlaamse Raad (het Vlaams Parlement) en de Waalse Gewestraad, voor een periode van vijf jaar. De Vlamingen kunnen vanaf 1995 rechtstreeks hun vertegenwoordigers aanwijzen voor het Vlaams Parlement en dit gebeurt los van de nationale verkiezingen.
Deze beide elementen houden enorme mogelijkheden in zich voor het ontwikkelen van een eigen Vlaamse politieke dynamiek. Door de hervorming van 1993 werden ook de bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten verfijnd op het gebied van:
leefmilieu;