was dus letterlijk een ‘paardenknecht’, vandaar ‘stalknecht, hoefsmid’. Die hoefsmid is natuurlijk de Franse maréchal-ferrant. Een oud Gents voorbeeld uit 1339: meester Lievine den Maersscalc vanden ridepaerden ende meerien te beslane, ende van 300 ende 97 niewen yseren ende over sine coste ende paerde hure. Soms kwam maarschalk ook voor in de betekenis ‘smid’, zoals in Kortrijk in 1377: mestre Janne den Maerscalc van twee ketenen. De familienaam komt alweer in talloze varianten en spellingen voor: de Maerschal(c)k, de Maersschalck, de Maars(s)chalck, (de) Maerschalcke, Maerskalck(e), (de) Maes(s)cha(el)l(c)k. En aangezien de r aan de s geassimileerd wordt, zoals in Kestach < Kerstdag, wordt de naam Masschalck, lees: Maeschalkc, Maesschal, Maesckal, Maescalck. Ook de verfranste maarschalk of maréchal was oorspronkelijk een paardenknecht of hoefsmid, b.v. 1384 Lambequin le Maréchal, écuyer d'écurie, achat de harnais; 1385 Vienot le Maréchal, pour fers et clous, pour restes de forges maréchal du comte Nevers. Maar ook in het Frans voerde die hoefsmid ook ander smeedwerk uit, was hij vaak een gewone smid, zoals in Moeskroen in 1387: Jehan le Fevere dit le Marissal. En fèvre < Lat. faber betekent ‘smid’. Familienamen: Maréchal, Marechal(e), Mareschal, Mari(s)chal, Marischael, Marchal, Lemarchal. Die Franse ch (sj) wordt in Vlaanderen wel s uitgesproken en zo krijgen we de namen: Marissa(e)l, Marys(s)ael, Marsal. Het Picardisch heeft de k niet tot ch verschoven en heeft dus de Germaanse sk
bewaard in Marescau(x), Marescot, Maresko, verder geëvolueerd in Marécal, Marrecau, Maricau(x), Marécaux, vervlaamst tot Marecauw. We hebben intussen al enkele Franse vormen op -au ontdekt (vgl. cheval/chevaux), ook in Marchau(x), Marchaud. Die werden ten onzent dan weer aangepast als Masscho, Masco, Masso. Maar we moeten nog even een laatste betekenisverschuiving noteren, van ‘paardenknecht, stalknecht’ werd de maarschalk ‘stalmeester, bevelhebber van de ruiterij, militair bevelhebber’. En zo begrijpen we Maréchal Foch, Maréchal Pétain, Reichsmarschall Goering, de field marshal of veldmaarschalk.
Een andere schalk is de Franse sénéchal, die alweer van Germaanse komaf is. Hij was oorspronkelijk de siniskalk of ‘oudste dienaar’. In het eerste lid herkennen we makkelijk Gotisch sinista ‘oudste’, Latijn senex, senior < Indoeuropees seno ‘oud’. Een seneschal of seneschalk was dus een hofmeier, hofmaarschalk. Dat eigenlijk Oudnederlandse woord werd dan weer uit het Frans in het Middelnederlands overgenomen als seneschael ‘voornaamste hofbediende, hofbeambte’. Familienamen zijn: Sénéchal, Senechal, Sennechales, Sennéchales, Lesenechal, Sinéchal, Sinechal. En aangezien Charles tot Challes geassimileerd werd, krijgen we ook hier weer hypercorrecte vormen (vgl. Godecharles): Sennécharles, Sénécharles, Sinécharles. Picardische vormen met bewaarde k zijn: Sénécal, Senecaut, Senecaux, Sénécaux, Sinicco, Seneca, Sinica. En ook nu werd de Franse ch in Vlaanderen als s uitgesproken. Vandaar de familienamen Sénésal, Senesal, Sennesael, Sinnesael, Synnesael, Seynesael.