Taal
Heeft het Nederlands als wetenschapstaal nog toekomst?
De oprukkende Engelse monocultuur werkt niet alleen verschralend, maar is bovendien een regelrechte bedreiging van het Nederlands als wetenschapstaal. Het communiceren van de wetenschap in een enkele wereldtaal dreigt de creatieve inbreng van andere talen en culturen te smoren. Het ontneemt iedere stimulans de eigen taal als wetenschapstaal nog verder te ontwikkelen. Dit betoogde in de jaren negentig de prominente Vlaamse jurist M. Storme in een rede over het Nederlands als wetenschapstaal die hij toen hield op uitnodiging van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen. Een ander krachtig protest tegen de toenemende verengelsing in universitair verband kwam in die jaren van de bekende journalist K.L. Poll. In zijn blad NRC Handelsblad nam hij daartegen in forse bewoordingen stelling. Waar al dat gekoketteer met Engels en met ‘internationalisering’ van de universiteit uit voortkomt, is een misvatting over het karakter van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek en een misvatting over het verschil tussen eigen taal en vreemde taal, aldus Poll. Een briljante geleerde is niet iemand die goed Engels spreekt, maar iemand die uitblinkt in zijn vak. Als hij iets bijzonders te beweren heeft waarvan ook zijn collega's in andere landen zullen opkijken moet dat natuurlijk worden vertaald. Niet door hem- of haarzelf, maar door iemand die weer uitblinkt in een ander specialisme, de beheersing van twee talen. Goed onderwijs hangt af van de persoonlijkheid en de didactische kwaliteit van de docent. Zijn persoonlijkheid komt tot uitdrukking in de formules die hij kiest voor zijn kennis en ideeën, in zijn woordenschat, in de liefde voor het vak dat van zijn proza afstraalt, kortom van zijn welsprekendheid. In andermans taal kan hij misschien wel een serie foutloze zinnen achter elkaar uitspreken, maar ze zijn grijs, arm, oninteressant. Iedere Nederlander die niet van jongsaf aan met twee talen is opgegroeid blijft in het
Engels of in welke andere taal ook een amateur. Hij schiet tekort in zijn uitspraak, zijn intonatie, de variatie bij werkwoorden en adjectieven, in beeldspraak en anekdotes en in zijn tempo, aldus Poll. De verengelsing in universitair verband schrijdt niettemin onverminderd voort en is volgens de Amsterdamse socioloog A. de Swaan onontkoombaar.
Er is nu een nieuwe reactie daartegen. En die werpt wellicht wat meer gewicht in de schaal, t.w. het rapport van de Commissie Nederlands als wetenschapstaal van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen onder voorzitterschap van de historicus prof.dr. W. Frijhoff. Het Nederlands als wetenschapsbtaal verdient bescherming. De overheid en de universiteiten moeten als dragers en hoeders van de cultuur, en dus van de taal, bevorderen dat in de geesteswetenschappen en de gedrags- en maatschappijwetenschappen wetenschappers zich weer tweetalig gaan ontwikkelen. Ook in een tijd van internationalisering, gepaard gaande met druk om in het Engels te publiceren heeft de Nederlandse cultuur ‘een Nederlandse blik nodig voor een Nederlands publiek’, zo lees ik in een samenvatting van dit rapport.
De commissie constateert dat de keuze voor het Engels wordt aangemoedigd door het universitaire beoordelingsbeleid. Wetenschappelijk personeel wordt steeds meer afgerekend op internationale publicaties in refereed tijdschriften en op hun internationale citation score. In sommige disciplines tellen publicaties in de eigen taal dan ook niet of nauwelijks mee, aldus de commissie. In tal van faculteiten leidt dat tot kritiek. Jaarlijks is er gesteggel over de waarde van wetenschappelijke bijdragen en de ranking van tijdschriften. Waarom zijn publicaties van juristen, sociologen, politicologen, historici e.a. in Nederlandstalige boeken of wetenschappelijke tijdschriften per se minder waard dan in een Engels tijdschrift?
Om de voorkomen dat dit rapport doodgezwegen wordt en geen enkel effect sorteert, is er alles aan gelegen daarover een serieuze en pittige discussie op gang te brengen waardoor de verengelsing in universitair verband in ieder geval zijn vanzelfsprekendheid verliest. Het ligt m.i. alleszins op de weg van Neerlandia om die discussie te entameren en te stimuleren, en daarmee ook in universitair verband grotere bekendheid te krijgen.