Recensies
Ludo Beheydt, Eén en toch apart. Kunst en cultuur van de Nederlanden. ISBN 90-5826-180-8. _ 62,50 Leuven: Davidsfonds/Zwolle: Waanders Uitgevers, 2002.
Het fraaie kijk- en leesboek van Ludo Beheydt verdient een plaats in de boekenkast van ieder lid van het ANV. In Neerlandia is al de nodige aandacht aan het boek besteed, maar een kritische beschouwing is nog niet verschenen.
De rijkdom aan illustraties en de uitvoerige teksten bij de plaatjes maken van dit overzichtswerk in de eerste plaats een kijkboek. Toch is juist ook de tekst de moeite waard. We krijgen een synthese voorgezet van vele eeuwen eenheid en gescheidenheid van de Lage Landen, waarbij het sentiment vooral gericht is op de eenheid. Beheydt zet zich af tegen Busken Huet, die vooral het verschil tussen de landen van Rubens en Rembrandt benadrukte, en sluit zich aan bij Carel van Mander, die geen onderscheid maakte tussen Noord- en Zuid-Nederlandse schilderkunst. Dit is het hoofdthema van zijn werk, dat vooral het accent legt op de schilderkunst. Daarbij besteedt de auteur aandacht aan de taal en de literatuur. Beeldhouwkunst en architectuur komen slechts zijdelings en oppervlakkig ter sprake. Over muziek zwijgt Beheydt in alle talen.
Het thema is fascinerend genoeg. Groot-Nederlandse versus Klein-Nederlandse, Vlaamse of Belgische identiteit. Het is ingewikkeld, gecompliceerd en soms tegenstrijdig. In dit labyrint is Beheydt meestal een goede gids, maar soms is hij het spoor bijster. Zo wijst hij op p. 30-31 op de overeenkomst tussen de huwelijksportretten van Jacob van Oost uit Brugge en Frans Hals uit Haarlem, waarbij hij Van Oost een ‘Vlaamse schilder’ noemt en Hals een ‘Nederlander’. Hals was geboren in Antwerpen en leefde in
Haarlem, een stad met veel Vlaamse immigranten. Als typische Groot-Nederlandse Vlaming kan Beheydt maar weinig waardering opbrengen voor het schilderij van Gustaaf Wappers, Tafereel van de Septemberdagen 1830 op de Grote Markt te Brussel. Wie onder ons zal het hem kwalijk nemen? Maar hij mist hier de kans om op de overeenkomst te wijzen tussen Wappers en de Noord-Nederlandse vader en zoon Pieneman, als historieschilders typische tijdgenoten. Een vergelijking tussen Ensor en Van Gogh gaat voor mijn gevoel mank. Hier heb ik een minder fraai stijlbloempje van de auteur overgenomen: veelvuldig gebruikt hij woorden als ‘naar mijn mening’, ‘volgens mij’ en ‘mijns inziens’. Een goede redactie had hier het mes in moeten zetten.
Beheydt is een wetenschappelijke geest. Hij laat zich niet verleiden tot eenzijdige standpunten. Dat is prijzenswaardig,
Jacob van Oost (de Oude): Portret van een Brugse familie, 1645.
Brugge, Groeningemuseum.
Frans Hals, Huwelijksportret van Isaac Mosso en Beatrix van der Laen, 1622.
Amsterdam Rijksmuseum.
maar het komt de duidelijkheid niet ten goede. Ook worden we wel eens bedolven onder stortvloeden van woorden, die van grote eruditie getuigen, maar weinig te maken hebben met het hoofdthema van het boek. Hierdoor krijgt het boek soms het karakter van naslagwerk, hetgeen niet in de bedoeling kan hebben gelegen. Om de draad toch vast te houden, moet de lezer bereid zijn enige inspanningen te verrichten.
In zijn beschouwingen over taal en literatuur is de auteur voortreffelijk op dreef. Hij gebruikt hier geen woord te veel en zijn betoog is strak en rechtlijnig.
Het boek is prachtig uitgegeven. Een enkele reproductie is van iets mindere kwaliteit. Op p. 145 moeten we de begeleidende tekst goed lezen en maar raden hoe die woeste zee eruitziet. Ik kan niet nalaten een stokpaardje van me te berijden door te benadrukken dat het huwelijksportret dat door Frans Hals is geschilderd, waarschijnlijk niet Massa voorstelt. En het schilderij op het stofomslag op de voorkant is niet van Vermeer, maar van Hoogstraten, zoals iedereen die het boek zorgvuldig heeft bekeken en gelezen, kan vaststellen.
Beheydts boek is een erudiete poging de culturele identiteit van de Nederlanden te verbeelden en de ereplaats in ons aller boekenkast is verdiend.
Pim van der Meiden