Taal & Cultuur
Taal en cultuur in de grondwet van de Europese Unie
Advies aan de Nederlandse en Vlaamse regering en de Vlaamse en Nederlandse vertegenwoordigers in de Europese Conventie
Ter inleiding
Taal en cultuur behoren sinds het Verdrag van Maastricht formeel tot het domein van de Europese Unie. In de verdere ontwikkeling en vormgeving van de Unie zijn ze echter nog steeds een bijverschijnsel. Van cultuurbeleid, met inbegrip van taalbeleid, krachtens het verdrag is nauwelijks sprake. De bijdrage aan ‘de ontplooiing van de cultuur van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid’, zoals bepaald in artikel 151 EG-verdrag, is niet waarneembaar in de praktijk. Ook de expliciete toevoeging in het verdrag van Amsterdam (lid 4) dat de Unie ‘bij haar optreden uit hoofde van andere bepalingen van dit verdrag rekening houdt met de culturele aspecten, met name om de culturele verscheidenheid te eerbiedigen en te bevorderen’ heeft daaraan niet de beoogde impuls gegeven. De ‘cultuurparagraaf’ is, zo kan worden geconcludeerd, vrijwel onbenut gebleven. De lidstaten en de Unie hebben de geboden ruimte om te komen tot gemeenschappelijk beleid terzake eenvoudig laten liggen.
De evaluatie van artikel 151 EG, die het Comité Buitenlands Cultureel Beleid in 2000 heeft gemaakt in opdracht van de Commissie Cultureel Verdrag Vlaanderen-Nederland, toont aan dat deze op zichzelf betekenisvolle bepaling als vrijblijvend moet worden aangemerkt. Het artikel biedt weliswaar een juridische legitimatie voor communautair cultuurbeleid, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel (artikel 5 EG), maar heeft het niet teweeggebracht. Het heeft wellicht impliciet in formele zin een rol gespeeld in beleidsdiscussies en juridische afwegingen, maar voor de realisering van nieuw beleid is het eerder een zwak dan een sterk instrument gebleken.
De terughoudendheid is verklaarbaar door de begrenzing die het verdrag nadrukkelijk stelt aan de bemoeienis van de EG met cultuur, maar ze belet de lidstaten en de Unie niet tot initiatieven en activiteiten die de culturele verscheidenheid bevorderen. Ook het kaderprogramma ‘Cultuur 2000’, mede bedoeld om daarin te voorzien, moet als een gemiste kans worden beschouwd, omdat het niet veel meer is dan een samenvoeging van oude deelprogramma's onder de vlag van ogenschijnlijk nieuwe doelstellingen en een doeltreffender financieel regime. De oogmerken en de strekking van artikel 151 EG, in het bijzonder lid 4, is er nauwelijks in terug te vinden.
Als de tekenen niet bedriegen lijkt een kentering in aantocht. De waarden en belangen die taal en cultuur van de lidstaten en hun cultuurgemeenschappen vertegenwoordigen, worden blijkens recente documenten van de Europese Commissie (A community of cultures, 2002) onderkend. De tussentijdse evaluatie van het tot 2005 lopende programma ‘Cultuur 2000’ kan ook aanknopingspunten bieden voor een meer doelgericht beleid naar de letter en de geest van het verdrag in de volgende programmaperiode 2005-2010. Ook binnen de Conventie leven kennelijk gedachten en opvattingen over taal en cultuur als wezenlijke componenten van het toekomstige Europa.
Deze zwaluwen brengen echter nog geen lente voor taal en cultuur in de Europese Unie. Juist in de nabijheid van de toetreding van tien nieuwe lidstaten en even zoveel talen en nog meer culturen, die de karakteristieke verscheidenheid vergroten en versterken, is het onontkoombaar de positie van taal en cultuur scherper dan ooit te markeren.