Positie innemen
Wat moeten, maar vooral wat kunnen wij in deze overgangstijd? Een tijd waarin vaste waarden, vaste subsidies, verbondenheid met vaste instellingen, verbondenheid met medeburgers, verstedelijking en anonimisering, een soort excentrisch gevoel waar het de staat betreft, de behoefte erbij te horen in de wereld en dus wereldtalen te zoeken, wat kunnen wij daarmee of daartegen doen?
Het ANV is een vereniging van mensen die hun taal en cultuur een warm hart toedragen, en denken dat het allemaal niet vanzelf gaat en dat de overheid niet in haar eentje voor alles kan zorgen. Het ANV presenteert zich hierin als de burgerpartij, als cultuurpartij die zich moet zetten tussen de twee machtassen van vandaag: de overheid en het bedrijfsleven.
De overheden privatiseren allerlei substantiële instellingen en nutsbedrijven van de maatschappij. Gevaarlijk is daarbij de geloofskant van de zaak: men liberaliseert erop los en neemt het bedrijfsleven als voorbeeld. Grappig genoeg was oorspronkelijk de maatschappij het voorbeeld, daarom heten bedrijven die al heel lang bestaan, soms nog maatschappij. Die maatschappij had een regering (bestuur), een parlement (raad enz.) en personeelsleden (burgers), en poogde het welzijn van het personeel in het oog te houden. De VOC is de eerste en nog steeds meest aansprekende grot international in de wereld die op die wijze is ingericht, compleet met chirurgijns en winkels voor de VOC-mensen.
Er is nu, nu het bedrijfsleven niet meer afhankelijk is van één regering, een omgekeerde tendens te bespeuren en wij zijn voor de bereikte welvaart in hoge mate afhankelijk van deze internationale instituten, die weinig boodschap hebben aan moedertaal of plaatselijke gebruiken. Nu worden dus de maatschappelijke verhoudingen in bedrijfstermen ingericht en vastgelegd, en hoeven bedrijven zich niet meer maatschappelijk te gedragen. Wij leven in NEDERLAND B.V.! Een eerste stap zal, denk ik, moeten zijn de mensen weer verbonden te krijgen met hun taal en cultuur, want daarin past geen liberalisering, daar past verbondenheid en solidariteit. Daarbij moeten en willen wij de nieuwkomers gul laten deelnemen, dat verbreedt onze werking en brengt een goede dialoog tussen alle burgers die hier wonen, op gang. Wat een plezier beleef ik niet aan de al genoemde Marokkaanse cabaretier Najib Amhali, aan de Turkse cabaretière Nilgün Yerli, aan de Surinaamse cabaretière Jetty Mathurin, om van Jörgen Raymann maar te zwijgen: zij houden ons allen een spiegel voor waarin je je tranen lacht, om je eigen taal, je eigen cultuur, om wat je daar samen in deelt. Het is dan ook een gotspe als tegelijkertijd welgedane Nederlanders zelf liever naar het Engels lonken, en ver buiten hun land, in Frankrijk, in Brasschaat, temidden van hun rijkdom commentaar leveren op de gang van zaken.
Ik denk ook dat Joep Baartmans gelijk had, toen ze ons kwartiermakers noemde, de vereniging die mensen warm maakt voor hun taal en cultuur. Geen geleerd genootschap, maar wel voldoende kennis aan boord om aan te wakkeren waar het nodig is, een protest te laten horen waar dat gehoord moet worden. Zoals topsport alleen kan bestaan als daaronder sport breed beoefend wordt, topwetenschap alleen kan gedijen met een bredere onderlaag. Het publiek warm krijgen voor wat er aan moois is in kunst, bouwkunst, dorpen- en stedenschoon. Onze cultuur verandert nu snel, veramerikaanst: het is aan ans de burger andere zaken voor te houden: traditie in de goede zin van het woord, de verworvenheden waar wij trots op zijn. Daarbij hoort ook de objectieve blik wat er beter kan in onze samenleving, en daarvoor zouden wij een denktank moeten kunnen zijn, zoals we voor het taalbeleid ook een denktank in de startblokken aan het zetten zijn. De deskundigheid die wij aan board hebben, zou meer gekend en ingezet moeten worden.
Wij moeten echter heel goed weten waarmee we gekend willen worden. Bevordering van de taal en cultuur in de breedste zin van het woord, de burgers daarvoor gevoelig maken en denktanks vormen, zijn wat mij betreft in deze overgangstijd naar nieuwe consolidatie de twee belangrijkste inhoudspunten van het ANV.
Dit is de eeuw van de data, iedereen heeft overal van gehoord, maar het wordt hoe langer hoe lastiger een visie op die data te ontwikkelen. Daar ligt een goede kans voor ons om onze rol in de toekomst te vervullen.
De mensen bij hun eigen taal en cultuur betrekken is de voorwaarde daarbij, want je hoeft geen cultuur of taal uit te dragen die de dragers ervan niet eens interesseert.
Een andere beleidspunt dat nu wordt uitgevoerd, is het voortgangscontact met alle mensen in de wereld die in heden of verleden iets met onze taal en cultuur van doen hebben, en nieuwkomers binnen onze grenzen betrekken bij wat hier in eeuwen is gegroeid, met goede en foute kanten. De discussie daarover durven aangaan. Het verleden dient daarbij als bagage, soms als kompas, maar is en kan nooit de werkelijkheid van nu vormen.
Dat we dat nastreven, zonder onze ziel te verkopen, dat is een mooie voorhoedetaak voor het ANV.
Praktische middelen daarbij zijn: de producten van werkgroepen rondom een bepaald onderwerp (taalbeleid bijvoorbeeld), de samenwerking met andere werkgroepen (grensverkeer met leefmilieu), de vereniging zoals zij leeft in de afdelingen (met een taak Noord en Zuid te verbinden), het blad Neerlandia als algemeen-Nederlands uithangbord, de weblocaties als het juiste middel voor interactie niet de wereld om ons heen. De verbondsconferenties en landelijke discussies over de toekomst van onze taal en cultuur, met meer openheid naar de buitenwereld dan we nu gewend zijn. Excursies en lezingen die ons culturele erfgoed als onderwerp hebben, zoals de plaats- en straatnamen, de waterwerken enz.
En daarnaast: contact met alle zusterverenigingen in ons taalgebied, een verbond zoeken met de cultuurverenigingen in de andere Europese landen, opdat wij gezamenlijk tussen de EU-regering en de handel onze plaats als burgers met hun eigen taal en cultuur kunnen opeisen.
We zijn er hard voor aan het werk en we hebben er plezier in.
(Dit artikel is gebaseerd op een lezing, door de auteur gehouden op 11 oktober 2001 in Deurle voor een afdeling van de Orde van den Prince.)