Recensie
Heiner Müller, een baken, ook in Vlaanderens avant-gardetheater
● Hugo Meert
Meer nog dan in Nederland zijn dramaturgisch-wetenschappelijke uitgaven in Vlaanderen een absolute zeldzaamheid. Gelukkig heeft de wetgever voor drama-departementen aan universiteiten en hogescholen voorzien in een aantal stimuli om die zelf uit te geven. Helaas vullen die slechts sporadisch de bibliotheek van de theaterliefhebber aan, die meer wil dan alleen maar goede voorstellingen en die, naast het opvallend grotere aanbod uit het Duitse en Angelsaksische taalgebied, af en toe eens een dramaturgisch werk in de eigen taal wil lezen. Luk Van den Dries, docent Theaterwetenschap aan de U.I. Antwerpen, heeft nu, met de steun van zijn eigen universitaire instelling, een lovenswaardige bijdrage geleverd aan deze extra behoefte van de toneelliefhebber in Vlaanderen en Nederland.
Zijn jongste werk Omtrent de opvoeringGa naar eindnoot1 is bovendien een boeiende benadering van de figuur van Heiner Müller, die onmiskenbaar een stempel heeft gedrukt op de ontwikkeling van het postmoderne theater in ons cultuurgebied. De leesbaarheid ervan, ook voor niet-specialisten, is een extra troef en wijst in ieder geval op een grondige herwerking van het puur wetenschappelijke werk, dat hij schreef als proefschrift.
Het feit dat Van den Dries de ondertitel van zijn proefschrift Een pragmasemiotische benadering van opvoeringsanalyse getoetst aan enkele Heiner Müller producties in Vlaanderen veranderde in Heiner Müller en drie decennia theater in Vlaanderen wijst ook op zijn intentie om dit werk uit de zuiver dramaturgische sfeer te halen en er een historisch tintje aan te geven.
Hij is daar bijzonder goed in geslaagd, mede dank zij het onderwerp. Heiner Müller, die inderdaad van uitzonderlijk belang is geweest voor de, hoofdzakelijk kamertheatergerichte, producties in Vlaanderen, leent zich daar bijzonder goed toe. Vooral hoofdstuk 2 Het theaterlandschap: conservatie en dynamiek is op dat gebied exemplarisch. Daardoor krijgt dit werk nog een extra dimensie voor studenten drama en voor jongere toneelliefhebbers, die de ontwikkeling van het theater in Vlaanderen voor en onmiddellijk na het Theaterdecreet van 1975 niet of onvolledig hebben meegemaakt.
Dat Van den Dries hiervoor Müller als kapstok gebruikt, is niet toevallig. Zelf omschrijft hij deze (terechte) keuze als volgt:
‘De hedendaagse Vlaamse theater avant-garde is geen door auteurs geleide of gestimuleerde beweging, ze bestaat uit erg van elkaar verschillende regisseurs en groepen, die zich sterk onafhankelijk t.o.v. het dramarepertoire gedragen. Enkel Heiner Müller blijkt gelijke tred te houden met de tekstuele verlangens van de avant-garde: hij is de enige auteur wiens werk op een continue basis gecreëerd wordt, hij is de enige auteur wiens werk op een brede basis, ongeacht de verschillen tussen de avant-garde strekkingen, opgevoerd wordt.’ (Conclusies bij hfst. 1, p. 37).
Veel heeft uiteraard te maken met de figuur van Müller zelf. De in 1929 geboren Duitse auteur, die in navolging van zijn vader tijdens de opkomst van Hitler en het nationaalsocialisme, zich ook in de latere DDR levenslang als een maatschappelijke en vooral politieke dwarsligger heeft opgesteld, was natuurlijk de gedroomde tekstleverancier voor jonge theatermakers als Ivo Van Hove en Jan De Corte, temeer daar de vaak hermetische drama's de grenzenverleggende theatrale beeldenstormers de mogelijkheid boden een heel eigen voorstelling te maken.
In een enigszins andere context, formuleert Van den Dries Müllers aantrekkelijkheid als volgt:
‘Het accent viel dan niet meer op de analyse van een literaire tekst, maar op het onderzoek van een toneelstuk als pretekst van een theaterproductie; niet meer op de interpretatie van een dramawerk als moment in het oeuvre van een auteur, maar op de confrontatie van theaterproducenten, dramaschrijver en toeschouwers als partners in een gelaagd communicatieproces; niet meer op de dialoog van