Lezersbrieven
Met gemengde gevoelens
Ingezonden brieven aan Neerlandia
De Westhoek voor scholieren
● Frits Kat
Meer dan twintig jaar lang zijn leerlingen aan onze school in Tiel in de gelegenheid gesteld deel te nemen aan een excursie naar het ‘onbekende’ Vlaanderen mits ze geschiedenis in hun pakket hadden. Het betrof hier leerlingen uit de vooreindexamenklas (HAVO 4) en leerlingen uit VWO 4. Bewust heb ik hier gekozen voor het woordje onbekend omdat de meeste Nederlanders vaak niet verder komen dan Brugge en Gent. Alles wat verder weg ligt, schijnt het land achter Gods rug te zijn. Geschikt om snel doorheen te rijden op weg naar Engeland of naar het zonnige Frankrijk. Het was voor de zestien-, zeventienjarigen de eerste meerdaagse excursie naar het buitenland. Op onze school was het regel dat pas in de eindexamenklas de mogelijkheid bestond te kiezen voor een reis naar het buitenland, naar Berlijn, Londen, soms Parijs en Praag. Door het innemen van een simplistisch Groot-Nederlands standpunt - Vlaanderen is toch geen buitenland want ook daar wordt de Nederlandse taal gesproken - werd de reis van directiewege gedoogd. Toen de excursie eenmaal een succes was, werd het een gekoesterde traditie. Een fraai staaltje van Nederlandse gedoogcultuur: het oogluikend toestaan werd stilzwijgend omgezet in sanctionerenGa naar voetnoot1. Talloze oudleerlingen beschouwden niet de knappe wijze waarop ingewikkelde zaken uitgelegd waren als het hoogtepunt van hun schooltijd maar de excursie naar Vlaanderen.
De excursie had een thematische driedeling. Allereerst was het de bedoeling de leerlingen kennis te laten nemen van de problematiek van de Eerste Wereldoorlog. Tot op de dag van vandaag is de betekenis en de impact van de Grote Oorlog nergens duidelijker te zien dan in de Westhoek. We verbleven dan ook in Diksmuide als het ware in de slagschaduw van de IJzertoren. Voor leerlingen uit een land dat niet door angstaanjagende kracht van zijn leger en vloot maar door een ultieme wijziging van het Duitse aanvalsplan buiten de Eerste Wereldoorlog was gebleven, waren de IJzertoren met zijn veeltalige leuze Nooit meer oorlog, de Dodengang aan de IJzer bij Diksmuide en de kattenstad Ieper indrukwekkende ervaringen. Vooral een bezoek aan de Dodengang bij slecht weer maakte duidelijk hoe ellendig en levensgevaarlijk de situatie van de arme soldaten in de frontlinie geweest moest zijn: constant bedreigd door Duits vuur en uiterst moeizaam bevoorraad via passerelles in het vanuit Nieuwpoort onder water gezette gebied. Ook werd de zinloosheid van de Grote Oorlog duidelijk tijdens de korte trip naar Ieper. Op te korte afstand van elkaar verrezen langs de weg de massagraven, keurig gerangschikt naar nationaliteit. In Ieper zelf was het Salientmuseum een absolute must. Na al die keren in het oude museum waren mijn collega en ik nieuwsgierig naar het volledig vernieuwde museum. Diep teleurgesteld kwamen we eruit. De excursie naar Vlaanderen is er nog steeds maar het nieuwe Salientmuseum wordt niet meer bezocht. De Dodengang en Ieper boden de gelegenheid het tweede thema aan de orde te stellen: de taalproblematiek. Waarom waren het voornamelijk Vlamingen die aan het front vochten? Waarom was de structuur van het Belgische leger zodanig dat de Vlaamstaligheid toenam naarmate de rangen lager werden? Misschien was de grootste teleurstelling voor ons, docenten geschiedenis, het
volstrekte onbegrip van de leerlingen over het karakter van België sinds haar ontstaan in 1830, de achterstelling van het Vlaams en de opkomst van de Vlaamse Beweging. Ieder jaar legden we de moeilijke positie van de Vlamingen in het Belgische koninkrijk en hun ontvoogdingsstrijd weer geduldig uit maar steeds weer kwamen we tot de conclusie dat we niet op onwil maar op een muur van onbegrip stuitten. Vlaamse collega's werden uitgenodigd, de secretaris van het IJzerbedevaartcomité: het was en bleef onbegonnen werk.
Misschien heeft het te maken met - wat ik zou willen noemen - de Nederlandse taalonbewustheid. Naar alle waarschijnlijkheid zijn mensen, wier taal als tweederangs beschouwd werd, extra zorgvuldig met die taal en koesteren ze die als een kostbaar kleinood terwijl Nederlanders, omdat ze het de normaalste zaak van de wereld vinden dat ze vrij hun eigen taal spreken, steeds slordiger worden in het gebruik ervan. Zo meldt de Volkskrant van 9 januari jl. dat de algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, Koen Jaspaert, meent dat ‘zij hebben niet beter is dan hun hebben’. Een taal die de gebruiker voornamelijk regels oplegt, biedt naar zijn mening geen expressieruimte.
Hierbij zijn twee kanttekeningen te plaatsen. Het lijkt mij dat het verschillend gebruik van het goede ‘zij hebben’ tegenover het foutieve ‘hun hebben’ te maken heeft met iemands positie op de maatschappelijke ladder. Ten tweede dient taal als communicatiemiddel. Een zuiver gebruik voorkomt onnodige misverstanden. De excursie had als derde thema: de taalproblematiek van de officieel tweetalige stad Brussel. Onze leerlingen mochten in Brussel principieel alleen maar Nederlands spreken. Het loslaten van hun uiterst roestige Gallisch op de arme inwoners van de Belgische hoofdstad was niet geoorloofd. Als ze niet bediend werden omdat het Nederlands -bewust of onbewust - niet begrepen werd, moesten ze elders hun geluk beproeven. Ons als begeleidende docenten is het opgevallen dat in de loop der jaren de bereidheid om bestellingen in het Nederlands te begrijpen, sterk toegenomen is. Toegegeven: het lijkt me te veel eer dit op het conto van onze leerlingen te schrijven.
‘Met gemengde gevoelens’ is bedoeld voor korte reacties op artikelen die in Neerlandia verschijnen. De maximale lengte is vijfentwintig regels van zestig aanslagen per regel. Uitzonderingen bevestigen de algemene regel. De redactie behoudt zich het recht voor brieven te weigeren, te bekorten of te redigeren. Aan brieven zonder de naam en het adres van de afzender wordt geen aandacht besteed.