geven van erfwoorden?
NvdS: ‘Vooraf een algemene opmerking. De geschiedenis van de Nederlandse taal kan op vele manieren bekeken worden. In het Leenwoordenboek wordt de relatie met andere talen beschreven en de blijvende invloed die deze talen op het Nederlands hebben uitgeoefend. Het omgekeerde - de invloed van het Nederlands op andere talen - is ook heel interessant, maar dat heb ik voor een latere publicatie gehouden. In mijn boekje Geleend en uitgeleend uit 1998 heb ik het over Nederlandse woorden in andere talen.
En nu die technische termen. Als je naar de opbouw van de Nederlandse woordenschat kijkt, kun je zeggen dat de moderne Nederlandse woordenschat bestaat uit erfwoorden, nieuwvormingen en ontleningen. De oudste woorden in het Nederlands zijn erfwoorden: woorden die al bestonden in de tijd waarin de Germaanse talen een eenheid vormden of nog ouder, uit de tijd dat de Indo-europese talen een eenheid vormden. Ik geef een paar voorbeelden: berk, beuk, den, eend, hond, geit, koe, man, oog, sneeuw, varken, vee.’
-Als ik de voorbeelden boor, begrijp ik dat het bij erfwoorden om woorden voor het alledaagse gaat.
NvdS: ‘Over het algemeen worden erfwoorden gebruikt voor de zogenaamde centrale woordenschat, de woorden voor de alledaagse, onmiddellijke, voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens, zoals de lichaamsdelen (arm, neus, oog, oor) en woorden als dag, maan, nacht, zon, en horen, voelen, zien.
Naarmate de maatschappij veranderde, had men niet meer genoeg aan de erfwoorden: nieuwe begrippen vroegen nieuwe woorden. Daaraan kon men op twee manieren voldoen: door nieuwvormingen en door ontleningen uit een andere taal.’
- En over ontleningen gaat uw Leenwoordenboek.
NvdS: ‘Juist. Daarbij moet je bedenken dat ontlening een overkoepelende term is, zeg maar een “paraplubegrip” (dat woord is tussen haakjes een nieuwvorming). Je hebt drie vormen van ontlening: betekenisontlening, vertalende ontlening en leenwoord.
Bij betekenisontlening krijgt een al bestaand Nederlands woord er een betekenis bij die uit een andere taal afkomstig is: denk maar aan een voorbeeld uit het Duits: ons afbouwen in de betekenis van “langzaam verminderen”.
Bij vertalende ontlening wordt een vreemd woord vertaald door woorden in de eigen taal, zoals bv. ezelsbrug (vertaling van Latijn pons asinorum, “brug van ezels”).
Bij leenwoorden kan een vreemd woord zowel qua klank en/of spelling als qua betekenis geleend worden: imperium uit het Latijn (imperium), kompres uit het Frans (compresse). Ook uitdrukkingen kunnen ontleend worden: sub rosa (Latijn), after all (Engels), au sérieux (Frans).’