remd in de mate dat een Vlaamse politieke klasse greep kreeg op het landsbestuur, op wat wij nu het federale niveau noemen. Later kwam daar de kracht van de Vlaamse economie bij, die via Brabant onverbrekelijk met Brussel is verbonden. Kennis van het Nederlands werd eerst geduld, nadien aangemoedigd. Vandaag is deze kennis een noodzaak.
Heel deze materie - het verfransingsproces, en hoe dit fenomeen te bestrijden - lijkt mij meer de vorm aan te nemen van een algemeen sociologisch proces, met de invloed van de markt, dan het resultaat van politieke besluitvorming te zijn. Politici hollen wel vaker achter de feiten aan. Dit geldt ook voor de zogenaamde. Vlaamse beweging, die in het dossier Brussel en het dossier taalgrens (Voeren inbegrepen) van weinig strategisch inzicht blijk heeft gegeven. Als wij naar het verleden kijken, zien we hier veel taalwetterij en veel defensieve acties. Het maandblad De Brusselse Post doet daar ook vandaag fel aan mee, en slaagt er maar niet in het stadium van de Grievencommissie te overstijgen.
Ik pleit voor de strategie van de macht, en voor de strategie van de markt: niet alleen de economische markt, maar markt in de betekenis van het vrije aanbod van Vlaanderen op de markt aan de hele Brusselse bevolking. Dit veronderstelt de afwijzing van elke vorm van subnationaliteit.
Minister Bert Anciaux heeft in een van zijn beleidsbrieven zijn doelgroep omschreven: het beleid moet gericht zijn op 300.000 Brusselaars, oreert de minister. Dit cijfer ligt hoger dan uit de traditionele sociologische onderzoeken (sinds Kluft en Jaspers) blijkt, en het ligt ook hoger dan de uitslagen van de Vlaamse lijsten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, of in de gemeenten. Op basis daarvan zou de doelgroep van echte Vlamingen een 150.000 mannen, grijsaards (ik denk aan de zorgverzekering), vrouwen en kinderen bedragen. Recent onderzoek (Rudi Janssens) toonde aan dat in Brussel vooral het aantal twee- en meertaligen is toegenomen. Deze vallen al buiten de groep die door de subnationaliteit zou worden bepaald, de echte of zuivere Vlamingen. Waarom dan de markt beperken tot het willekeurige getal 300.000?
Ik wordt niet gedreven door naïef optimisme. De ommekeer begon in 1971, toen het FDF (Front des Francophones) ons een moeilijke beslissing uit de handen nam, en door de wederinvoering van de vrije keuze van het familiehoofd voor de schooltaal van zijn kinderen (bekend als la liberté du père de famille) de afbraak van de beschermende taalwetgeving inzette. Men kent het gevolg. Niet alleen werd de leegloop van Vlaamse kinderen naar Franstalige scholen stopgezet, maar een door niemand voorziene stroom van anderstalige kinderen kozen voor Vlaamse scholen. Met alle problemen van dien, tot vandaag, dat weet ik. Maar achter die duizenden individuele beslissingen zit een algemeen sociologisch proces: het aantrekkelijk worden van Vlaanderen, ook in Brussel. En vele Vandenbussche's en Dewulf's, die in het Frans in het telefoonboek staan, herinneren zich misschien hun Vlaamse roots.
Een tweede argument voor een beleid dat op de hele markt, de hele bevolking, moet zijn gericht, wordt ons door de culturele sector geleverd. Niet het beleid heeft het succes van de generatie van het Kaaitheater, Rosas, Ancienne Belgique, en de modernen van de Dansaertstraat geprogrammeerd, maar deze jongens en meisjes zelf, die aangetrokken werden door de mogelijkheden van de enige grootstad die België rijk is. Het beleid heeft wel snel het belang van deze culturele generatie ingezien. Al deze instellingen bieden zich op de algemene markt in Brussel aan, en met succes. De culturele wereld loopt vaak op de feiten voorop. Wij zijn nu zover dat Ubung, de schitterende productie van Josse Depauw, in het Nederlands (met Franse boventiteling) in het Théatre de la Plaçe in Luik wordt gespeeld, na een succesvolle productie in Brussel.
Ik geloof dat de wereld van het onderwijs en van de cultuur ons de weg hebben gewezen. Vlaanderen kan ook met zijn zorgverzekering op de markt in Brussel gaan staan, en - meer in het algemeen - zijn algemene beleid voor de hele Vlaamse Gemeenschap in Brussel uitvoeren. Het gewest is natuurlijk andere materie.
Maar het doel van deze strategie is niet de verovering van Brussel. Dat is een illusie. Het aandeel van twee-en meertaligen zal erdoor toenemen, en het respect voor wat de Vlaamse Gemeenschap doet. Wij moeten geen cijfer voorop zetten. Wij weten dat ons aandeel enkel kan vergroten. Maar wij weten ook dat dit Brussel ook andere gemeenschappen telt, met elkaar overlappende zones, waar wij aantrekkelijk kunnen zijn. Op deze wijze neemt de Vlaamse Gemeenschap actief deel aan de activiteiten van de Brusselse Gemeenschap, die als voornaamste kenmerk dat overlappende van diverse gemeenschappen vertoont. En wij gaan daaraan deelnemen, en elkaar niet in een hoekje staan tellen. En nu ga ik naar de markt, om dat telapparaatje in mijn oren op nul te zetten.