De Brusselaar: wie is hij?
- Hoeveel Vlamingen zijn er nog in Brussel?
R. Janssens: ‘Het is moeilijk om dat precies te zeggen. Ik ben gaan kijken naar de taal waarin de mensen thuis zijn opgegroeid, de taal dus die ze met hun vader en moeder spraken, een soort moedertaal-begrip. 10% van de Brusselaars is dan opgegroeid in een eentalige Nederlandstalige omgeving, en eveneens 10% in een gemengde omgeving Nedenlands-Frans. De helft van de Brusselaars groeide op in een Franstalige omgeving. En dan is er de groeiende groep, ook 10% van mensen, die thuis Frans met een andere taal combineert: het Arabisch, het Turks, het Italiaans, het Spaans... Nu heb je ook de mensen die recent naar Brussel kwamen in het zog van de internationale instellingen. Die gaan thuis vaak het Frans gebruiken naast de taal van het land waar ze vandaan komen. En dan heb je nog 20% mensen die opgegroeid zijn in een anderstalige omgeving waar dus noch Nederlands noch Frans gesproken werd.’
- De Brusselaar, bestaat die?
R. Janssens: ‘Ik denk het wel. We hebben de indruk uit de cijfers dat er meer en meer een soort Brusselaar bestaat. Die voelt zich noch tot de Franstalige noch tot de Nederlandstalige gemeenschap behoren maar tot Brussel. Brussel is qua bevolkingssamenstelling uniek in België. Als je kijkt naar andere grote steden als Antwerpen en Gent, dan merk je dat het aantal migranten daar heel laag ligt in vergelijking met Brussel, - al krijgt men de indruk dat er heel veel rondlopen. Die taalsituatie schept ook unieke problemen, zoals bijvoorbeeld in het onderwijs. Het Nederlandstalig onderwijs was vroeger voor een stuk bescherming voor de Nederlandstaligen. Nu zien we dat mensen met een heel diverse taalachtergrond in dat onderwijs terecht komen. Het is meer onderwijs van het Nederlands dan onderwijs voor de Nederlandstaligen.
Je merkt het ook aan de politieke lijsten: vroeger had men voornamelijk eentalige lijsten, nu zie je op gemeentelijk niveau dat er meer tweetalige lijsten dan Nederlandstalige komen. Wat het meest verrastte, was het antwoord op de vraag naar de situatie in het onderwijs. We vroegen hoe men de ideale situatie voor het lager onderwijs in Brussel zag. 70, 80% van de diverse groepen vroeg om een tweetalig onderwijs waar beide landstalen als instructietaal gebruikt worden, gezien de noodzaak om in Brussel de twee talen te kennen als je een job zoekt. We merken dat ook voor laaggekwalificeerde jobs tweetaligen gezocht worden. Men moet Nederlands kennen, wat Engels, waar vroeger Frans volstond, bijvoorbeeld in de horeca of bij de receptie van bepaalde diensten.’
- Uw onderzoek reveleert het bestaan van een ‘Brussel-gevoel’. Wat houdt dat in?
R. Janssens: ‘Het is moeilijk te definiëren, juist omdat het een gevoel is. Ik heb het gevoel genoemd om het beladen woord gemeenschap te ontwijken. Een socioloog zou het woord gemeenschap gebruiken maar aangezien dat ook een politieke bijklank heeft, heb ik het Brussel-gevoel genoemd. Het is dat gevoel van tot een meertalige stad te behoren, de overtuiging ook dat de oplossing voor de problemen vanuit Brussel zelf moet komen en dat men niet van Vlaanderen of Wallonië verwacht dat zij die oplossing zullen brengen. Het is misschien ook een gevoel dat onbegrepen is door Vlamingen en Walen.
Een van de vragen was hoe men in de toekomst Brussel ziet evolueren. Welk