und kein Ende; Gent, Brugge, Brussel; Boven en onder het Hollands Diep. Het hoofdstuk La Flandre profonde verdient een aparte vermelding: het beeld van La Flandre bij Belgisch-Franstalige auteurs. Daarin noemt Janssens Le plat pays van Jacques Brel het mooiste chanson dat ooit over Vlaanderen gedicht werd - en wie zal hem tegenspreken?
De inhoudstafel geeft de componenten aan van het beeld van Vlaanderen zoals het in buitenlandse spiegels te zien was.
Ergens heeft de auteur het over zijn stapel steekkaarten met uitroep- en vraagtekens. De lezer ziet de lezer Janssens inderdaad bezig: gepassioneerd, gedreven door vooral verwondering. Daarna, aan zijn schrijftafel, verwerkt Janssens zijn lectuurnotities tot een eigen geheel. De hoofdstukken blijken variaties op één thema: het duale van Vlaanderen en zijn inwoners. Het mystieke en het uitbundige, het vette en het vrome, die twee polen duiken steeds weer op.
Janssens is uitdrukkelijk aanwezig in het boek. Maar niet opdringerig, niet betweterig, niet het eigen grote gelijk predikend. Hij maakt overvloedig gebruik van het vraagteken. In de vraagstelling ligt vaak zijn eigen mening verscholen. En als hij een enkele keer uitvoerig laat blijken het met een auteur niet eens te zijn - met de steile en inderdaad uiterst betwistbare uitspraken van een Benno Barnard bijvoorbeeld die denkt Belgen voor Nederlanders te kunnen verklaren -, blijft hij een tedere polemist. Het stekelige van Jeroen Brouwers bijvoorbeeld lijkt hem vreemd. Ook in de polemiek blijft hij een relativerende gentleman.
Twee zaken blijken buitenlanders altijd te hebben aangesproken: de schilderkunst en de steden: Brugge, Gent, Antwerpen, Brussel... ‘De schilderkunst bood echt ons meest aantrekkelijke uithangbord.’ En: ‘Om dat kunstwerk van “sociale en menselijke cultuur”, de stad, de gemeente, te bezichtigen stroomden bezoekers uit heel Europa naar Vlaanderen.’