Toen er nog geen tv was
- Hoe kreeg u die jongens warm voor het koor?
B.P.: ‘Ach, ze hielden natuurlijk van zingen. De helft van elke repetitie was gregoriaans, maar daarnaast zongen we ook “plezante liedjes”, volksliederen. En wie goed genoeg zong - en dat betekende: wie de XIe mis in het gregoriaans kon zingen - mocht meezingen in de kerk en kreeg een albe (gewaad van de koorknaap, nvdr). Dat was iets wat ze heel graag wilden, daar waren ze echt op uit. Op die manier waren ze een soort elitegroep. En ja, die optredens, ook het zingen tijdens huwelijken, dat bracht animatie in de groep. Ze zagen resultaat van hun werk. Na de huwelijksmis mochten de koorzangertjes mee naar de receptie, waar er dan ook weer gezongen werd. Vergeet niet: die kinderen kenden na verloop van tijd een heel repertoire uit het hoofd. Zo waren dus steeds spontane concertjes mogelijk.
Ja, en hoe kreeg ik ze warm voor het koor, behalve door het resultaat? Ik heb natuurlijk een bevoorrechte periode meegemaakt, een soort van hoogconjunctuur in de kerk, maar ook anderszins. Er was nog geen tv, er was weinig afleiding. Er was van de kant van de kinderen een enorm engagement. Woensdag en zaterdag werd er gerepeteerd, maar ook op alle vrije dagen was er repetitie. Soms nam ik kleine groepjes kinderen apart om ze bij te werken. Ik was zelf gedreven - wat wil je, je bent jong! Toen we in het begin geen repetitieruimte hadden (in de sacristie mochten we niet meer zingen, omdat het repeteren daar te hoge stookkosten betekende!), kwamen de kinderen bij mij thuis repeteren. Ze kwamen er ook boekjes lezen. Thuis was het toch een andere sfeer dan in een zaal. Na verloop van tijd begon ik koorkampen te organiseren. Het koor was veel meer dan alleen maar zingen. Ik had zelf een verleden van actief-zijn in de jeugbeweging en ik had dus wat ervaring. In het eerste jaar had ik met mijn knapenkoor trouwens al een uitstap gemaakt, en het tweede jaar een fietstocht. In 1958 begon ik met het kamp - en dat werd een echte traditie- en op die kampen werd er ook veel gezongen. Het koor betekende veel voor de kinderen; ik zei het al: het was meer dan alleen maar zingen. Sommigen bleven bij het koor, ook al gingen ze naar het college waar ook een koor was. Maar ze verkozen het Onze-Lieve-Vrouwkoor boven het kathedraalkoor (koor van de metropolitaanse Sint-Romboutskathedraal, nvdr). Sommige knapen van toen zingen trouwens nog altijd mee in het volwassenenkoor.’
- Had u dit succes verwacht toen u eraan begon?
B.P.: ‘Nee. Het is meer geworden dan ik ervan verwacht had. In het begin was het een doodse bedoening in de parochie. Enkele oudere mannen zongen in een koor en deden natuurlijk hun best. Maar wij brachten een nieuw geluid. En in de loop der jaren kwamen er steeds meer mensen naar onze kerk omdat de diensten zo verzorgd waren. Vergeet niet, de kerken zaten toen nog vol, en vooral tijdens de speciale diensten, zoals met Pasen en met Kerstmis!
Ik probeerde ook de mensen in de kerk mee te laten doen, mee te laten zingen, bedoel ik, Die betrokkenheid vond ik belangrijk. Voorheen luisterden de mensen vooral - het hele gebeuren vond vooraan plaats en de mensen zaten er een beetje passief bij. Ik wilde juist in die oude kerk leven zien te krijgen, er een zingende kerk van maken. Zo is het koor veel meer geworden dan ik had durven dromen. Het concilie in 1962 gaf natuurlijk de nodige ruimte. In die tijd begonnen ook de grote herstellingswerkzaamheden aan de kerk - en ook die waren van belang. Toen werd bijvoorbeeld de speeltafel van het orgel naar beneden gebracht. Vroeger stond het koor boven, op het oksaal, maar in feite was dat buiten de kerk. Het pneumatische systeem van het orgel werd vervangen en het orgel werd uitgebreid. Het was een kans om er een instrument van te maken dat hoorde bij het koor.’
- Zong u direct al met uw knapenkoor grote werken of was dat iets voor later?
B.P.: ‘Nee, we concentreerden ons in eerste instantie dus op het gregoriaans; daarnaast deden we allerlei liedjes. We zongen alles uit het hoofd. We konden heel intens werken, dat wel, maar we namen alleen wat we aankonden. Je moet niet proberen grenzen te verleggen die je nog niet kunt verleggen. Dat betekende in die tijd dus ook: geen grote weken. We deden wel psalmen, maar daar moest je lang op repeteren. Pas met het aantreden van Urbain Van Asch, de huidige dirigent, zijn de grenzen verlegd. De kinderen van Van Asch zongen mee in het koor en de vader bracht zijn kinderen naar de repetitie. Hij was zelf van opleiding professioneel musicus en had een eigen koor, een mannenkoor, de Mechelse Liedertafel. In 1976 dirigeerde Van Asch voor een huwelijksviering ons koor samen met zijn eigen Liedertafel. In 1978 deden Van Asch en ik samen een Van Nuffelconcert (Jules Van Nuffel, Vlaams musicus, nvdr): hij een deel en ik een deel. In 1979 over-