gemoeid. Daarvoor moest Weeda steden bekijken en met heel veel mensen praten, waarna ook de commissie Kunstzaken en de wethouder zich gingen oriënteren.
‘Glasgow (Culturele Hoofdstad 1990) en Antwerpen (Culturele Hoofdstad 1993) waren onze grote voorbeelden. Antwerpen, omdat deze stad met Erik Antonis één van de beste intendanten heeft gehad. Zijn kennis, zowel zakelijk als artistiek gezien, zijn van grote waarde. Hij heeft de stad echt een stoot gegeven.
Antwerpen is de zusterstad van Rotterdam en als zodanig vinden er regelmatig contacten plaats tussen beide steden. Hoewel deze op zich soms elkaars tegenpolen zijn en dus heel verschillend - Rotterdammers mogen nog weieens graag naar Antwerpen toegaan om gezellig uit te gaan - heeft Antonis ons enorm weten te enthousiasmeren. Hij adviseerde om alle reguliere bewegingen een plan hoger te brengen door een geweldige impuls te geven aan het artistieke leven van de stad. Hij zag Rotterdam als een katalysator van alle ontwikkelingen die gaande zijn; hij drong aan op versnelling. Dat was voor ons echt een dwingende aanleiding om daadwerkelijk wat te gaan doen. We raakten ervan overtuigd dat - wanneer we verder wilden en de stad in de schijnwerpers wilden zetten- we dit evenement moesten gebruiken en benutten. Daarbij was het begin 1994; we hadden een nieuw College en konden dus starten met het inslaan van een nieuwe weg. Binnen een jaar was het raadsstuk geschreven en het geld gevonden. Daarna hoefden we alleen nog het Rijk te overtuigen.
Ons andere voorbeeld, Glasgow, is veel beter te vergelijken met Rotterdam. Beide steden zijn moeilijk. Het zijn arme industriesteden, waar cultuur niet evident belangrijk is. Een derde van de bevolking is arm. Er heerst grote werkloosheid. Daarnaast is Rotterdam een heel jonge stad, waar veel allochtonen huizen. Er zijn veel kinderrijke gezinnen. Hierdoor daalt de gemiddelde leeftijd steeds meer.
De intendenant van Glasgow, Bob Palmer, zocht het dan ook in de letterlijke zin van stadsontwikkeling. Hij zorgde ervoor dat de wijken werden schoongemaakt en legde een verbinding tussen de ontwikkeling en de cultuur van de stad, waardoor de gehele stad een impuls kreeg.
Je moet goed bedenken dat Rotterdam een gecompliceerd beleid vergt. We hebben zo'n 600.000 inwoners met 162 nationaliteiten. We voeren een beleid waar we aan de ene kant recht doen aan culturele tradities en aan de andere kant de vernieuwing en de integratie van culturen stimuleren. Je moet je daarbij constant afvragen hoe een vermenging werkt. Rotterdam is in feite een soort laboratium. Middels bepaalde initiatieven proberen we erachter te komen hoe de ene cultuur tegen de andere aankijkt. Unpacking Europe is daarvan een goed voorbeeld. Dat is een tentoonstelling die aan het eind van het jaar in het museum Boijmans van Beuningen plaatsvindt en waar de Surinamer Sallan Hassan laat hier zien hoe hij de Nederlandse cultuur ziet.
Voor wat Brugge betreft, dat volgend jaar Culturele Hoofdstad wordt, denk ik dat de overeenkomst met Rotterdam groter is dan die van Antwerpen met Rotterdam. Dit, terwijl Brugge niet de eerste prioriteit hoeft te geven aan de manier waarop ze mensen naar de stad kan trekken, wat Rotterdam wel moest doen. Nee, de overeenkomst ligt 'm veel meer in het feit dat beide steden hun imago moeten bijstellen. Wat Rotterdam heeft moeten doen om als cultuurstad te worden gezien, zal Brugge alles in het werk moeten stellen om de nadruk te leggen op de hedendaagse kunst en de verbinding daarvan met de traditionele kunst. Want Brugge is natuurlijk meer dan een historische stad alleen. Hoewel de achtergronden dus verschillend zijn, komt de overeenkomst op hetzelfde neer, namelijk de stad anders presenteren dan dat deze wordt gezien.’