| |
| |
| |
Samenwerking
Brief van Herman aan Herman
‘Meneer De Croo, u kent de Nederlanders niet. U heeft ze nodig.’
• Herman Wilmer
Van alle reacties op het artikel in HP/De Tijd van 25 mei jongstleden over de megafusie Nederland-Vlaanderen trof mij die in de Standaard van 31 mei van de Belgische Kamervoorzitter Herman De Croo het meest. Nu heb ik allang begrepen dat nogal direct taalgebruik Herman De Croo kenmerkt. Maar ditmaal uitte hij zich wel erg ongenuanceerd. Wat mij het meest trof was dat De Croo zich niet zozeer over de gedachte van een fusie van Vlaanderen en Nederland uitliet, nee, hij ziet de Nederlanders niet zitten. Ik voel me als Nederlander, die zich al ruim 15 jaar verdiept in de staatkundige ontwikkelingen in België, rechtstreeks aangesproken. De Croo zegt hardop wat veel Vlamingen lijken te denken. Veel niet-Hollanders ook trouwens, durf ik gerust te stellen: er bestaat geen ‘monolitische’ Nederlander.
Het meest wijdverbreide misverstand wordt overigens door Nederland zelf in stand gehouden door toe te staan dat ons land in het buitenland consequent met Holland wordt aangeduid. Deze naam hoort bij de provincies Noord- en Zuid-Holland, die in 1840 na de scheiding van Nederland en België door splitsing gevormd werden en waar nu zes miljoen mensen wonen, evenveel als in Vlaanderen. Binnen Nederland domineren de beide Hollanden in vele opzichten en dat is lang niet steeds naar de zin van menig inwoner van de Saksische provincies in het noorden en het oosten, en van de katholieke provincies in het zuiden. Zolang het poldermodel ervoor kan zorgen dat naast iedere gulden voor de Randstad Holland ook een gulden naar het noorden
Tekening: IAN
en oosten resp. naar het zuiden vloeit blijft de politieke discussie redelijk onderhuids en merkt men er alleen wat van in debatten over verdelingsvraagstukken. Buiten de landsgrenzen zal men daar overigens nauwelijks iets van merken, net zomin als Nederlanders de diepere betekenis van de staatkundige opwinding in België als relevant voor zichzelf onderkennen. Hoe verklaart men dat? Liggen Nederland en België werkelijk met de ruggen naar elkaar toe? Of is er sprake van iets anders?
Onze beide landen zijn nu al sterk op elkaar aangewezen en dit proces zal als gevolg van de voortgaande Europese integratie nog verder gaan. Ik juich dat als overtuigd Europeaan toe, maar ik twijfel aan het nut van een fusie van Nederland en Vlaanderen, om over een hereniging van de Beneluxlanden nog maar te zwijgen. Mijn analyse is de volgende.
| |
| |
| |
Verschillen
Er is een kenmerkend verschil in cultuur in de noordelijke en in de zuidelijke Nederlanden. De stijl van denken in Nederland is om problemen zo simpel mogelijk te houden. De werkelijkheid wordt als vrij eenvoudig voorgesteld. Belgen, zo heb ik ervaren, realiseren zich dat het leven vol complexe situaties zit en getuigen daar ook van in voor Nederlanders ongebruikelijke, breedvoerige beschouwingen. Blijkt de werkelijkheid nu verre van eenvoudig, dan raakt de Nederlander vrij gemakkelijk in de knoop en het hangt van diens instelling af hoe hij hierop reageert en die reactie is lang niet altijd tactisch verantwoord. De Nederlander verwacht van de politici alertheid voor maatschappelijke vraagstukken en een doortastend optreden. Maar de in de vaderlandse geschiedenis gegroeide mix van individuele verantwoordelijkheid en respect voor de multireligiositeit bleek een sterke rem op al te doortastend overheidsoptreden. Dit leidde tot een praktijk die Henk Hofland ooit in een artikel in NRC Handelsblad over beleid en besluitvorming in Nederland zo treffend aanduidde met ‘vastberaden, maar behoedzaam en met mate’. Die houding schiet nu overigens aardig te kort gegeven de grote problemen die er momenteel met betrekking tot de overheidsaansprakelijkheid, de openbare orde, de leefbaarheid en de bereikbaarheid, het onderwijs en de medische structuur aan de orde. Dat leidt tot een vertrouwenscrisis jegens het politieke stelsel. Het zwaartepunt van het parlementaire debat volgt de binnenlandse agenda. Wat er in Israël, Nepal of Peru gebeurt, is niet veel meer dan vulling van de nieuwsdienst.
Belgen etaleren doorgaans een besef dat problemen zich niet zo eenvoudig laten oplossen en zij hebben zich hier op gelaten wijze op in leren stellen. De geschiedenis heeft hun heel andere condities meegegeven, waarbij de taalkundige verschillen leidden tot sociaal-economische geschillen, die door kerk, vorst en regering onderkend en lange tijd effectief ontmijnd werden, niettegenstaande tal van politieke en sociale woelingen. De naoorlogse decennia hebben vervolgens een paar substantiële verschuivingen binnen België te zien gegeven, die zich in Nederland evenmin hebben voorgedaan. Gelijktijdig schoof het economische zwaartepunt van het Franstalige Wallonië en de Congo naar het Nederlandstalige Vlaanderen, kwam de bevolkingsmeerderheid van het zuiden in het noorden van het land te liggen en verschoof de macht van de kerk naar de politiek. Dat de bevolking niet naar de wapens greep, mag verklaard worden uit het feit dat de economische revolutie gevolgd werd door een veel tragere sociaal-culturele evolutie. Burgers neigen er dan toe om de toekomst met argwaan te bezien en vast te houden'aan instituties, die ondertussen bezig zijn af te brokkelen. Het is me in tal van gesprekken met Belgen opgevallen hoe afstandelijk zij hun maatschappelijke en politieke omgeving omschrijven. ‘Meneer, dat vat ik allemaal niet, dat is voor onze politici. Die hebben deze toestand laten ontstaan’, vatte iemand het voor mij samen. Zo kan men zich verontschuldigen door vraagstukken over te laten aan politici (wie anders weten hiermee om te gaan?), tegen wie zij zich vervolgens hevig afzetten als de toestand té gecompliceerd wordt. Het biedt regeringen aan de ene kant de mogelijkheid om knopen door te hakken, terwijl ze anderzijds voor zeer netelige problemen (de justitiële afhandeling van de Bende van Nijvel en van de affaire-Dutroux) de burger geen perspectief kunnen voorhouden. De Belgische politici
dus in de dubbelrol van enerzijds de militanten en anderzijds de kop van Jut. Dat is een heel andere rol dan degene die de Nederlandse politici wordt toegedicht. De verschillen in politieke denk- en werkwijzen hebben onmiskenbaar hun gevolgen voor het interparlementaire verkeer en voor de ambtelijke betrekkingen tussen beide landen en landsdelen, waarover zo dadelijk meer.
De aard van de verschillen in cultuur zit echter dieper en voert terug tot de beleving van de individualiteit. In tegenstelling tot wat in België gebruikelijk is, is individualiteit in Nederland een vanzelfsprekendheid waarover weinig wordt nagedacht. In de opvoeding en in het onderwijs ligt de nadruk meer op het vakkenpakket dat een kind nodig heeft om zich een plaats in de samenleving te veroveren dan op het vormen van het individu tot een sociaal vaardig wezen. Al wat riekte naar moraliseren werd in de jaren 70 en 80 als ergerlijk en overbodig overboord gezet en daar plukt de samenleving steeds duidelijker de wrange vruchten van. De weg terug naar meer evenwicht in opvoeding en ontwikkeling, leidend tot de acceptatie van sociale structuur en verantwoordelijkheid jegens anderen en van sociale controle, blijkt een moeilijke te zijn. Men kan de huidige Nederlandse samenleving herkennen in de Tocquevilles studie over het Amerika van na de onafhankelijkheidsoorlog, waarin hij tot zijn teleurstelling vaststelde, dat de rust en de welvaart niets van het maatschappelijk vooruitgangsideaal opleverden, maar slechts tot conservatisme leidden. Na de sociale en culturele oprispingen van het eind van de jaren 60, waarin ruimte was voor internationale (vooral socialistisch-communistische) gebeurtenissen is het neoconservatisme ingetreden, waarin het individu centraal staat. Het buitenland is alleen interessant wanneer dit het individu loopbaankansen biedt, en anders als toeristische bestemming Voor het persoonlijke levensdomein heeft het nauwelijks relevantie, al doen de media soms anders denken (dat is in Vlaanderen overigens niet anders). De Europese integratie en de invoering van de euro blijken de meeste Nederlanders onverschillig te laten tot het moment dat iemand met de onheilsboodschap komt dat de hele onderneming wel eens funest voor de beurs kan zijn. Dan ontstaat er kortstondig opwinding. Er wordt een debatje in de Tweede Kamer gevoerd, dat wordt afgerond
| |
| |
met de vaststelling dat de beide Kamers reeds met het regeringsvoorstel hebben ingestemd, nadat gebleken was dat onder de bevolking geen grote gevoeligheden leefden. Daarna gaat Nederland weer over tot de orde van de dag. Bij een dergelijk individualiteitsautomatismc hoort haast onvermijdelijk dat niet de gecompliceerdheid van de samenleving het uitgangspunt vormt, maar de individuele perceptie van de maatschappelijke omgeving. Laat men daar als opvoeder of onderwijsinstelling te lang ruimte voor, dan zal vanzelf simplificatie van de werkelijkheid ontstaan. Het hangt vervolgens sterk van het individu af welke sociale omgeving hij of zij zich kiest (in hoge mate van gelijkgestemden) en deze omgeving bepaalt weer in belangrijke mate de kijk en de reactie op gebeurtenissen. Dat maakt ‘de’ Nederlander tot wat deze is, met alle risico's van ontoelaatbare generalisaties: spontaan, maar ook impulsief; zelfbewust, maar niet altijd tactvol; ongecompliceerd, maar niet steeds subtiel; begripvol voor anderen, vooral voor gelijkgestemden, maar niet altijd rekening houdend met anderen; vrijheidslievend, maar soms ook wel ‘vrijheidnemend’; voorliefde voor simpele benadering, details zijn al snel flauwekul. ‘Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg’.Er is ook een neiging naar extremen: aan de ene kant de onbeschaamde neiging tot doen waar je zin in hebt en aan de andere kant een hang naar (valse?) nederigheid.
De mentaliteit is ontremd geworden, maar juist daardoor slagen velen er niet steeds in om tegenslagen of onverwachte situaties goed te op te vangen. Overigens gelden deze kenmerken in sterkere mate voor de beide Hollanden dan voor de rest van het land. In het noorden, oosten en zuiden is altijd nog een grotere terughoudendheid waar te nemen als gevolg van de grotere bevattelijkheid voor tradities en ook de rol van de kerken is er sterker dan in het westen. Noem een Fries, Groninger, Geldersman of Limburger dus geen Hollander, want dat wordt als een belediging opgevat. Toch zijn ook deze buitengewesten stelselmatig onderhevig aan acculturatie vanuit Holland. Het is een collectieve cultuur, die dicht aanligt tegen de Angelsaksische, de Amerikaanse en de Scandinavische. Een cultuur met op het eerste gezicht sympathieke trekken en met tekortkomingen, die men gemakkelijk zou moeten kunnen vergeven. Maar er kunnen ook handelwijzen uit voortvloeien, die voor Belgen mogelijk irritant, maar voor de Nederlanders zelf woest onpraktisch kunnen zijn.
| |
Voorbeelden
Ik geef twee aan de praktijk ontleende voorbeelden:
1 .Overleg bij de Europese Commissie. Er is een vergadering gepland in Brussel, waar een voor Nederland belangrijk onderwerp aan de orde komt. Een batterij gekwalificeerde ambtenaren moet overleg voeren, ter voorbereiding van de eerstvolgende Europese ministerraad. Brussel ligt gelukkig niet te ver van Den Haag, dus de ambtenaren kunnen de Thalys van 7.36 uur nemen. Dan zijn ze mooi op tijd ter vergadering. Bovendien verzet het reiskostenbesluit, dat op goed Nederlandse wijze gebaseerd is op soberheid en doelmatigheid, zich tegen onverantwoorde spilzucht. Stel je voor: een avond tevoren komen en in een hotel overnachten! Nee, dat gaat niet, een dagretour 1e klasse is voldoende. De ambtenaren verschijnen op tijd, begroeten hun Europese collega's en de vergadering wordt geopend. Al snel merken de Nederlanders dat alle agendapunten reeds van besluiten voorzien zijn en dat zij er niet meer tussen komen. Nederland haalt zijn slag niet thuis! Wat blijkt? Alle delegaties, waaronder de Belgische, zijn de middag tevoren reeds gearriveerd. Samen met de permanente vertegenwoordigers bij de EC tasten zij elkaars standpunten af, dineren dan en maken afspraken. Zo kan de vergadering de volgende dag gesmeerd verlopen. Goed, zal men zeggen, dat overkomt je maar één keer. Mis: het heeft enige jaren geduurd voordat de Nederlandse ambtelijke delegaties officieel toestemming kregen om de dag tevoren naar Brussel te reizen.
2. En wat te denken van de Nederlander, die een dagje naar Brussel gaat en bij de Nederlandse Dienst Toerisme een plattegrond van de stad vraagt. Hij/zij wordt keurig in het Nederlands te woord gestaan, maar krijgt wel een kaart mee waarop de straatnamen alleen in het Frans vermeld staan (het kaartje is trouwens te klein om ook de Nederlandse straatnamen te vermelden). Die Nederlander vraagt even later de weg: ‘Kunt u mij zeggen waar ik de Rue Neuve kan vinden?’. Ergerniswekkend voor een Vlaming, maar een Nederlander ziet het bij voorkeur simpel en vindt de irritatie maar onzin of merkt die niet eens.
Komt de Nederlandse geest nu ook in het kosmopolitische diplomatieke verkeer goed uit de verf? De gang van zaken rond de ministers Ruding (genoemd voor Oosteuropabank en Wereldbank) en Pronk (in beeld als UNHCR) laat tenminste ruimte voor twijfel. Het vertrouwen van Den Haag in de juiste strategie bleek misplaatst optimistisch en achteraf bleken diverse signalen vanuit liet buitenland dat er andere opties waren, niet te zijn opgemerkt. Dergelijke problemen doen zich overigens niet alleen bij internationale optredens vooil Ook in eigen land ziet men bij tijd en wijle dit patroon. Wee de minister die een beleidsvoornemen niet goed communiceert met de decentrale overheden: die zal het geheid met forse tegenwerking moeten bezuren. Er zijn tal van voorbeelden te noemen en het gebeurt iedere keer weer.
| |
Nederland-België
Wat kunnen we in kort bestek, voor zover mogelijk, over de Belgische cultuur schrijven? In België is de samenleving
| |
| |
veel meer doortrokken van de leer, dat het individu onderdeel is van een gemeenschap waarmee rekening gehouden moet worden. De leefgemeenschap is via opvoeding, onderwijs en - nog steeds - kerk veel sterker een cultuurvormend kader met gedragsbepalende effecten dan in Nederland het geval is. De sociale gedragsnorm zal zowel een FC De Kampioenen als zich profilerende artiesten als Urbanus, Jan Hoet en Jos Van Immerseël opleveren. Roept eerstgenoemd programma, dat op de Nederlandse netten niet te zien is, hooguit verbazing op, de Vlaamse en Brusselse vakmensen, die zich buiten hun territoir begeven, zijn allen in Nederland meer dán gewaardeerde persoonlijkheden geworden.
Individualisering en ontremming doen zich ook in Vlaanderen c.q. in België voor, maar daar zal de diep gewortelde gemeenschapszin tot andere uitingen en ook tot andere appreciaties leiden: die wat al te nadrukkelijk aanwezige Nederlander wordt dan al snel als luidruchtig, onhebbelijk en ongemanierd bestempeld, met veel ‘verbale truut’.
Wat doen Nederlanders dan fout in de ogen van veel Vlamingen en Nederlandstalige Brusselaars? Mij lijkt de irritatie feitelijk alleen toe te schrijven aan de door de historie bepaalde overgevoeligheid van de een en de relatieve ongevoeligheid van de ander. De Belg verwijt de Nederlander lompheid en aanmatigend gedrag, maar de Nederlander snapt niet waar hij het over heeft, haalt zijn schouders op en doet het lacherig af. Zo is het traditionele beeld van zich misdragende Nederlandse jongeren in Antwerpen en van de Nederlandse overheden, die hun Belgische collega's overvallen met gewijzigde beleidsinzichten. Zo is omgekeerd ook het beeld van de Antwerpse politie die een Nederlandse jongere niet te hulp schiet, ook al heeft die niets misdaan. En zo wordt ook steeds weer de reactie gevoeld van Belgische overheden die vermoeden, dat het Nederland om meer te doen is dan alleen een zakelijk gemotiveerde koerswijziging: het gevoel van overlopen en voor het blok geplaatst te zijn. Een typisch geval van een asymmetrische verhouding: De Croo heeft heel wat los gemaakt.
Is dit beeld reëel of is het een vervagend symptoom, waarvan we nu de laatste heftigheden zien? Ik hoop en denk het laatste. Want de samenwerking tussen beide landen respectievelijk tussen Nederland en Vlaanderen, is langs culturele en economische weg al ver voortgeschreden. Tegelijk worden knelpunten zichtbaar die erom vragen om geslecht te worden. Met zure gezichten tegenover elkaar staan helpt ons daarbij niet; we zullen de bestaande dialoog construktief moeten uitbreiden.
Ik noem een paar voorbeelden:
1.De Taalunie héeft al veel op het gebied van de cultuuruitwisseling en -samenwerking bereikt. Maar knelpunt blijft het verschil in belastingregimes in België en Nederland, wat het optreden van individuen en gezelschappen op het grondgebied van de ander financieel onaantrekkelijk maakt. Dit zal met Europese regels moeten worden opgelost.
Een ander probleem is de autonomie van de kabelexploitanten. Zolang die de mogelijkheid hebben om Vlaamse radio- en tv-programma's in Nederland van de kabel te halen en omgekeerd Nederlandse programma's niet in Vlaanderen en Brussel laten horen en zien wordt de bevolking van beide gebieden beperkt in de mogelijkheid om elkaars cultuur te leren kennen. Daar moeten we vooral eens over praten.
Een derde hobbel is het verschil in toelatings- en financieringssystemen voor universitair en hoger onderwijs. Die blijken te vaak een sta-in-de-weg voor het studeren in het buurland. Dit moet toch verdragsmatig te regelen zijn.
2. De Benelux Economische Unie (BEU) probeert de verdragsmatige samenwerking tussen de drie lidstaten op economisch en ruimtelijk gebied vorm te geven. Zeker sinds de BEU een fundament van Europese regels onder zich voelt, zijn er bemoedigende resultaten geboekt. Nederlandse en Vlaamse bedrijven doen steeds intensiever zaken op elkaars grondgebied. Daarbij moet bedacht worden dat de Benelux qua exportvolume ex aequo met Frankrijk de vierde economische macht ter wereld is. Dat schept verplichtingen. Maar knelpunt blijft de nietconsequente naleving van de plicht tot consultatie in geval van landsgrensoverschrijdende projecten. Tussentijds opkomende twijfels met betrekking tot milieueffecten of de kosten (Westerschelde, IJzeren Rijn) worden naar mijn indruk niet altijd netjes door Nederland bij Vlaanderen aan de orde gesteld. Dat vertroebelt de sfeer. Ook zien onze havens elkaar nog té veel als concurrenten. De economische kwetsbaarheid en de nog steeds lastige afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zou nu juist aanleiding moeten zijn voor het maken van afspraken tussen Vlaanderen en Nederland.
| |
Fuseren?
Zou het helpen om Nederland en Vlaanderen te laten fuseren? Ik geloof er niets van. Om te beginnen is de aanname die hier en daar in Nederland leeft dat België eens uiteen zal vallen, nogal voorbarig. Wel lijkt de verwachting terecht dat de bevoegdheden en taken van de Belgische gewesten steeds verder zullen worden uitgebreid ten koste van de federale overheid. Ook lijkt de aanname reëel dat de toekomstige generaties in de drie gemeenschappen minder op elkaar en meer op de ‘eigen’ gemeenschap gericht zullen zijn. Bovendien zullen de Walen zich meer op Frankrijk kunnen richten en de Vlamingen meer op Nederland en Zuid-Engeland. Maar ook dan blijft er voor de federale overheid nog wel het nodige te doen. De Belgische bevolking zal niet naar de wapens grijpen omdat de sociaal-cul- | |
| |
turele evolutie daartoe geen aanleiding geeft. Burgers aan weerszijden van de taalgrens blijven de toekomst met argwaan bezien en zullen zoveel mogelijk vasthouden aan vertrouwde instituties, die overigens voortgaan met afbrokkelen. Voeg daarbij de opmerkelijke politieke en bestuurlijke lenigheid en men hoeft niet te verwachten dat het zo'n vaart zal lopen.
In de tweede plaats zie ik niet welke extra kracht er van een gefuseerde staat zou uitgaan. Het argument van een groter inwonertal kan onderuit gehaald worden door te wijzen op mogelijke interne tegenstellingen. Ik vraag me zelfs af of we de wijze waarop het unitaire Nederland in 1831 aan zijn einde kwam, wel goed geïnterpreteerd hebben. Met een grove schets kan megafusie-Nederland, dat dan 22 miljoen inwoners zal tellen en diverse subculturen zal kennen, met analoge spanningen geconfronteerd worden:
• | De Vlaamse rechtsorde (6 miljoen mensen) zal logischerwijze aan die van het veel grotere Nederland (16 miljoen inwoners) moeten worden aangepast en dat gaat zeker niet zonder problemen; |
• | Vlaanderen zal zijn eigen parlement kwijtraken en als ‘provincie nieuwe stijl’ door het leven moeten gaan. Daarmee kan het aan macht inboeten om zich inzake culturele en territoriale kwesties een eigen identiteit aan te meten en dat lijkt veel Vlamingen op voorhand zeer onaantrekkelijk; |
• | Nederland zou een katholieke gemeenschap omvatten, die met 12 miljoen mensen een meerderheid vormt. Niettegenstaande de voortschrijdende ontkerkelijking zou dit voor Noord-Nederlanders bij ethische kwesties wel eens een minder wenkend perspectief kunnen zijn; |
• | Er kan zich een nieuwe Noord-Zuidtegenstclling ontwikkelen, waarbij de Nederlandse provincies Noord-Brabant en Limburg en vele maatschappelijke organisaties en overheden die zich daar bevinden, zich meer op Vlaanderen dan op Nederland-van-boven-de-Moerdijk kunnen gaan richten. En een numeriek evenwicht (10 miljoen in Zuid tegen 12 miljoen in Noord) kan alle mogelijke politieke en bestuurlijke repercussies geven, waarvan momenteel maar weinigen zich een voorstelling kunnen maken. |
Waarom zou men zich al die moeilijkheden op de hals halen? Om de eenheid van cultuur? Om de samenhang van de economie? Om de eenheid van paspoort hoeven we dat dankzij de EU al niet meer te ambiëren en om de eenheid van munt en telecommunicatie hoeven we dat binnenkort ook al niet meer. En zou het verschil in ‘wij-gevoel’ in Noord en Zuid door een fusie verdwijnen? Ik geloof er niets van. Alleen het gestage proces van economische globalisering en de daarmee gepaard gaande migratie leidt tot vervaging van cultuurtegenstellingen. Lees (als u dat nog niet gedaan hebt) het boek Hoe God uit Jouwerd verdween van Geert Mak en ga bij uzelf te rade of dit letterkundig juweel niet evenzeer betrekking heeft op de Vlaamse Westhoek als op Friesland. Ik zie de uitlatingen van Herman De Croo dan ook veeleer als een, wellicht als scherts bedoelde, versimpeling van de realiteit, die hij de Nederlanders juist verwijt en die veel Nederlanders ten aanzien van ‘de’ Duitsers en ‘de’ Fransen hebben: als je ze beter leert kennen, blijken ze best aardig. Merkwaardig genoeg zijn Frankrijk en Duitsland bij uitstek de landen, die het meest door Nederlanders worden bezocht.
| |
Overlegstructuur
Ik verwacht meer heil van een intergouvernementele verdieping, maar dan moet daar wel werk van worden gemaakt. In de eerste plaats is er werk te doen in de Euregio's, waar heel Vlaanderen en zuidelijk Nederland in verbonden zijn. Hier zullen knelpunten in de dagelijkse praktijk geïnventariseerd moeten worden om ze voor te leggen aan een Belgisch-Nederlandse overlegstructuur, die tevens ten minste de Nederlandse Taalunie, de Commissie Cultureel Verdrag en de BEU omvat. De overlegstruktuur kan een schifting maken naar materies, die
• | raken aan de Europese regelgeving (het Comité van de Europese Regio's zal hierbij betrokken moeten worden), |
• | tussen België en Nederland moeten worden opgelost, |
• | tussen Brussel, Vlaanderen en Nederland moeten worden opgelost. |
De overlegstructuur zou zo moeten worden ontworpen dat voorstellen aan de parlementen van Nederland en België resp. Vlaanderen en Brussel voorgelegd kunnen worden. Nu is er feitelijk sprake van ‘losse’ overeenkomsten en verdragen, die weliswaar goede voorzieningen bieden voor de taakvelden, waarvoor zij zijn gesloten, maar die, zeker naar de beleving van de burger, niet een sluitend stelsel vormen. Ik denk dan vooral aan het overleg van de eerste ministers dat op gezette tijden plaats vindt, maar waarvan de agenda niet al te bekend is. Dit overleg moet veel zichtbaarder de kapstok zijn van alle sociale, culturele, economische, bestuurlijke en politieke betrekkingen binnen de Benelux. Dat wordt dus een volle en gecompliceerde agenda. Maar een alternatief is er binnen afzienbare tijd niet: willen onze taal en cultuur en onze handelspolitiek, zowel binnen de EU als wereldwijd, de erkenning krijgen die zij verlangen, dan zullen onze landen en hun gemeenschappen zich moeten gedragen als een gelede tram: niet te groot, maar ook niet te klein, wendbaar, maar toch als eenheid.
Laat de bereidheid over en weer bestaan om over gevoeligheden heen te stappen, want we hebben veel te bepraten. En Herman De Croo nodig ik graag uit om aan die dialoog deel te nemen.
|
|